447

geen moment, en rende uit het kamp. Ik moest eerst mezelf veilig maken. In de verte zaten de andere jongens met hun slaven, en de vrouw was ook wakker. Ook Dagau moest ik achterlaten. Ik rende terug naar de grot boven de grond, en toen de sneeuw in. Ik was woedend, en begon op de ijsvarkens te jagen meer dan ooit. Nooit wilde ik nog terug naar de grot. Ik wilde de vrouw en Egau nooit meer zien. 65. Toch had ik vrienden daar, maar die moest ik voor nu achterlaten. Ik bouwde mijn tent in de sneeuw, ver weg van de grot, van de vellen en de botten van mijn gevangen ijsvarkens. Ze hadden een warme huid. Ook hield ik ze voor gezelschap. Ik warmde mezelf aan hen. Zo overleefde ik het leven buiten de grot. Ik trok steeds verder weg van de grot, uit angst dat ze me ooit zouden achterhalen. De ijsvarkens die ik in leven hield maakte ik tam. Ik moest dit wel doen, anders zou ik sterven van de kou. Ze moesten mij warm houden. Ik sliep met ze. Ik begon hen te fokken. Het vlees maakte mij sterk en pezig. Ik voelde mij als Egau. Op een vreemde manier begon Egau mijn voorbeeld te worden. Ik dacht nog vaak aan hem terug, en het deed minder pijn. Egau was een groot jager. In die zin was hij mijn voorbeeld. Hij was geoefend, lenig. In het kamp volgden mijn ogen hem altijd. 66. Toch wilde ik Egau ook doden. Hij was een grote bedreiging voor mij, en ik was nog steeds bang. Als het ooit nog eens tot een vechtpartij zou komen, dan wist ik niet of ik van hem zou winnen. 67. Het contact met mijn gevangen ijsvarkens bemoedigde mij, deed mij genoegen. De tamste ijsvarkens liet ik meestal in leven, terwijl ik 447

448 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication