469

156. Bosse begon te smelten. Het was altijd een ijsgebied geweest, maar dat werd nu veel minder. Toch waren de winters koud en streng. Ik ving daar niet veel van op, want ik was een gevangene diep onder de grond in het gebied Areta, een gebied van rimboes en jachtvlaktes. Hier woonden de varkensrijders. 157. Er was geen genade voor mannen. Mannen waren verdoemd en zonder hoop. Er was geen vergeving voor hen die als man geboren waren. Ik moest me daarbij neerleggen. 158. In de arena kon ik mezelf tenminste verdedigen tegen wreedheid, en ik merkte hoeveel woede en wreedheid er in mezelf zat. Ik was een beest, maar daar hadden ze het zelf naar gemaakt. Ze schenen het aan te moedigen. Er werd niet ingegrepen. Zo kon ik mezelf in leven houden, en zo kon ik voorkomen dat ik compleet gek werd, maar ik had al het gevoel dat ik gek geworden was. In de arena kon ik mezelf opwerken tot hogere rangen, en ik begon kettinkjes te krijgen, kraaltjes en veren om mijn territorium af te bakenen. 159. Mijn nieuwe bezitsters waren zelfs ruiger. Ze maakten mij naakt en kaal met een mes, en verfden alles rood boven op mijn hoofd, waar eerst mijn haar was. 160. Ik keek dit alles met lede ogen aan, en wist dat ook ik het zou verliezen zoals deze jongens. Ik voelde mij zwakker en zwakker worden, mezelf verliezende. Mijn geweten werd onderworpen aan de 469

470 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication