567

Ik zag haar schilderij. 11. Ik bladerde door het boek en kon de bladzijden niet meer vinden. Alles begon voor mijn ogen te tollen. 12. Ik werd wakker in haar hut. 13. Ik ontwaakte in haar hut. Ze trok me in een bloederige tent waar veel sluiers waren, en een bed met een witte vacht. Ze ging in de deuropening staan. 9. HET SPEELGOED 1. Het was een raadsel. De bomen leefden rustig voort, met de wind die hun bladeren bewoog. 2. Een kleine jongen dacht na. Hij zou het witte kasteel missen. Snel woonden andere mensen daar. 567

568 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication