63

14. DE RODE VEER 1. Hij ging pas heel laat slapen. Ook de twee vriendinnen bleven slapen. Midden in de nacht hoorden ze gekrijs. Een van hen had een nachtmerrie. 2. ‘Ik moet weg,’ zei ze. Ze ging naar de rivier. Het was een grote rivier. Ze wees naar de lucht en gilde : ‘Daar zijn ze.’ 3. ‘Uit de weg,’ zei hij. 4. 'Nee,’ zei de andere vriendin, ‘dat is alleen maar een weerspiegeling. Bij ons ben je veilig.' 5. ‘Dus ik heb gewoon over de geschiedenis gedroomd ?’ vroeg ze. 6. ‘Ja,’ zei de andere vriendin, ‘en dromen kunnen bedrieglijk zijn. Vooral nachtmerries.’ 7. Tranen rolden over haar wangen. ‘Het was verschrikkelijk,’ zei ze. 8. ‘Het is voor hen nog steeds een trauma,’ zei de andere vriendin. ‘En die oorlog kwam vanuit de zee. Het waren piraten.’ 9. ‘Waar kwamen die piraten dan vandaan ?’ vroeg ze. 10. ‘Piraten ?’ vroeg hij. ‘Oh, dat wist ik nog niet.’ 11. ‘Ja,’ zei de andere vriendin, ‘het was verschrikkelijk. Ze plunderden alles wat los en vast zat, en op een dag namen ze alles in, en namen de gevangenen mee in hun schepen naar een plaats diep onder de grond waar ze in de mijnen moesten werken.’ 63

64 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication