111

hoofdstuk 47 psalm 119 : sterven door de wet aan de wet tot de (hemelse) wet Welzalig zij, die onberispelijk van wandel zijn, die in de wet des Heren gaan. Welzalig zij, die zijn getuigenissen bewaren, die Hem van ganser harte zoeken Psalm 119:1 De psalmen hebben hun eigen zaligsprekingen. Calvijn stelt dat de getuigenissen (edot, edah) de leer van de wet zijn. Het is de omgang met de hemelse wet, niet zo maar een starre, dogmatische wet. We spreken over een levende wet, de wet van leven. We kunnen het vergelijken met het arabische doua, de omgang met God, het gebedsleven. In het aramees is het de shadut, wat ook het martelarenschap is, het kruis dus, wat veel dieper gaat dan zomaar even als een politie agent een wet op tafel te leggen. De hemelse wet is altijd weer boven denken, en zeer creatief, en moet doorleefd worden, door het kruis, door het zijn van de minste, wat je dan een meerdere maakt over het vlees. Het zijn van de minste is dus niet totaal hopeloos, maar geeft je macht over de zonde, waar de Efeze brief over spreekt. Dat zijn waarden waar je aan vast mag houden. Je wordt zo bewapend, waar ook de Efeze brief mee afsluit. Het is daarom van belang besneden te zijn in het werk (de handspijkers aan het kruis), en besneden te zijn in de wandel (de voetspijkers aan het kruis). De psalmist ontving deze besnijdenis en kruiziging al in psalm 22. Het kruis is dus de ware omgang met de hemelse wet. Zo kun je het toepassen in je eigen

112 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication