217

ook stervende aan hun vlees door de honger en dorst die ze leden, want toen ze bij de woestijn Rafidim aankwamen was er geen water om te drinken, en het volk twistte met Mozes. Johannes Dekker stelde : ‘in deze Woestijn leert de ziel niet anders dan een opstandeling en tegenstander te zijn in haar ontdekkingsweg.’ En hij noemt dan Job die riep : ‘Och, dat het was als in vorige dagen, toen het licht over mijn tente scheen.’ Johannes Dekker noemt dan dat God de mens tegemoet kwam, want God liet Mozes op de rotssteen slaan in Horeb, en er zou water uit de rots gaan. Dat er water van de rots uitgaat kunnen we zien als een beeld van dat de volharding zelf ons zal geven wat we nodig hebben. Johannes Dekker stelt dat Rafidim het afsterven van eigengerechtigheid is, en dat deze Woestijn naast de Woestijn Sinaï ligt. Hij stelt dat de berg Sinaï in de bevindelijke weg het onoverkomelijke en onoverzienbare is, waar ook geen terugkeer van mogelijk is, en dan wordt hier gezegd : ‘Wie zijn leven behouden zal, zal het verliezen, en die het verliezen zal om Mijnentwil, die zal het behouden.’ Op de berg Sinai leidt God de mens tot een toestand van machteloosheid en krachteloosheid, stelt Johannes Dekker, opdat de hemelse leer in de mens wordt gelezen en gevestigd. Zoveel gevaren zijn er in de woestijn, in de wildernis, zoveel aanvallen, zoveel valstrikken, zoveel angst en pijn, honger en dorst, zoveel avonturen. Er is geen gemakkelijke weg tot het heiligdom. Johannes Dekker geeft als uitleg over de rots waaruit water gaat, dat de rots ook een beeld kan zijn van alle vleselijke bewegingen van de mens die zich daar zo verhard heeft dat er geen traan meer vloeit, maar dat door de herdersstaf van Mozes deze harde grond verbroken wordt en vruchtbaar wordt, en dat er zo weer water gaat uit de mens. Hier zien we het geheimenis van het

218 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication