96

tweedracht verheft zich.’ (1:2-3) Is de hemel dan zo onverschillig en van staal ? God rent niet rond om de wereld voor de ellende te besparen. Hoe komt dat ? Habakuk wist het wel : God is onze eigen verbrokenheid, onze eigen onmacht, ons eigen kruis. De wereld van God is van een andere materie hierdoor, een andere werkelijkheid. Habakuk wist dat God zo heilig was dat het kwaad niet aanschouwt kon worden. Daarom maakte God de mensen tot vissen : ‘Gij maakt de mensen als vissen der zee, als het kruipend gedierte, dat geen heerser heeft. Hen allen trekt hij op met de haak, sleept ze in zijn net en vergadert ze in zijn zegen; daarom is hij verblijd en hij jubelt. Daarom slacht hij offers voor zijn net en ontsteekt ze voor zijn zegen. Zal hij daarom zijn net ledigen, en voortdurend volkeren doden zonder mededogen?’ (1:14-17) Maar wacht even. Dit is natuurlijk dichterlijke beeldspraak. De Israelieten waren makers van metaforische, intellectuele sprookjes, die ze vaak ook verzamelden uit omliggende volkeren, oudere volkeren. Yeshua was ook een visser van mensen, en nam de mens op tot zegen. Het lag niet allemaal heel dik op de boterham, het lag niet allemaal voor de hand. Het was een geheim pad min of meer. Hij zou hen leiden tot een geheime tuin. God kan het rechtstreekse allemaal niet aan. Daar zijn natuurprocessen voor. God denkt strategisch en op lange termijn. God is onze verbrokenheid, onze heilige vrees, ons kruis, het diepgaande, verborgen, zeer obscure geheim van vruchtbaarheid en eeuwig leven, wat God niet zomaar te grabbel gooit. God is geen hoer, geen dikke lagen make up in de stad voor een snelle duit. Habakuk was niet zomaar een klager, maar hij was ook een profeet. Zijn angst en verworpenheid, zijn eenzaamheid bracht hem ook in hemelse vervoering waarin hij visioenen zag. Er zou een volk komen. ‘Heel dat volk komt om geweld te bedrijven, het aanstormen van zijn voorhoede is een oostenwind, en het verzamelt gevangenen als zand. Met koningen drijft het de spot en machthebbers zijn hem een belaching. Het lacht om elke vesting, het werpt er aarde tegenop en neemt haar in. Dan snelt het voort als de wind en trekt verder.’ (1:9-11)

97 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication