7

Het is duidelijk dat de mens in Amos 1 strijdt met de eeuwige verdoemenis. Vuur komt uit de hemel dalen in het eerste hoofdstuk, althans dat wordt aangekondigd. In het Aramees is dit vuur de urim, de toetssteen. De urim is een Hebreeuws woord, maar in het Aramees is het de nura. Deze toetssteen wordt ook telkens gebruikt in het boek Leviticus in de offerdienst, dus het is helemaal geen rechtstreekse aanval op het volk, maar een toetsen. Het is een toetsvuur om het volk te zuiveren, om te ontmaskeren, dingen aan de kaak te stellen, oftewel om te onderscheiden goed van kwaad. Het is allerminst de bedoeling dat de mens zomaar een blinde vuistvechter wordt, als een waanzinnige woesteling die alles platmaait. In de grondtekst is er dus ruimte voor nuance. Oorspronkelijk in de grondteksten had de tucht te maken met een metafoor van verbinding, wat zich uitte in het betalen van religieuze en rituele "belasting". Denk bijvoorbeeld aan de tienden. Tucht had te maken met economie en ecologie, en had ten diepste te maken met de heiligen, omdat dit het teken was dat zij kinderen waren van de gnosis. Die tucht was eeuwig als een herinnering dat alles aan elkaar verbonden is, en alleen kan werken in de context. De kerk wilde de tucht niet, maar wilde zelf de tucht zijn en projecteerde de eeuwige heiligmakende tucht op de in hun ogen kwaaddoeners en verworpenen die zich niet aan deze kerkelijke tucht onderwierpen. Zij noemden dit de eeuwigbrandende hel waaruit geen ontsnapping mogelijk was. Even een kwartslag gedraaid zou dit om de heilige gebondenheid moeten gaan die er is door de eeuwige tucht. Tucht is onderwijs. Tucht is verdieping, die leidt tot verzoening, maar de kerk heeft hier een karikatuur van gemaakt. De Israelieten leerden geen altijddurende hel. Het was slechts een symbool wat de christelijke kerk in haar ongeletterdheid volkomen verkeerd interpreteerde met alle gevolgen daarvan. Het was een bepaalde Temanitische cultus in Edom, in de stad Bosra, die de leer van de eeuwige verdoemenis predikte, van de eeuwige wraak en boosheid, in de bijbelse mythe. Het waren Bosraieten. Bozra was de hoofdstad van Edom. In Jesaja 34 komt Bosra ook voor : 5 Want mijn zwaard is in de hemel dronken geworden; zie, het daalt neer op Edom en ten gerichte op het volk dat door mijn banvloek werd getroffen. 6 De Here heeft een zwaard vol bloed, het druipt van vet, van het bloed der lammeren en bokken, van het niervet der rammen; want de Here richt een offer aan te Bosra en een geweldige slachting in het land van Edom. 7 Woudossen vallen met hen, stieren met buffels, en hun land wordt dronken van bloed en het stof wordt met vet gedrenkt; 8 want de Here houdt een dag van wraak, een jaar van vergelding in Sions rechtsgeding. 9 Zijn beken verkeren in pek, zijn stof in zwavel en zijn land wordt tot brandend pek, 10 dat dag noch nacht uitgaat; voor altijd stijgt zijn rook op, van geslacht tot geslacht ligt het woest, tot in alle eeuwigheden trekt niemand daardoor. Vergelijk dit met Openbaring 19 : 1 Halleluja. Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, 2 want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist. 3 En zij zeiden ten tweeden male: Halleluja. En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden. En Openbaring 14 : 9 En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, 10 die zal ook

8 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication