22

Dit liefhebben houdt een zorg en een aandacht in om alles tot sieraad te strekken. Dit is ook wat tucht, kastijding, betekent. Het betekent opvoeden. De lagere aardse wil is vaak ook het kind in onszelf. Ontucht ontstaat waar die opvoeding er niet is. Ontucht is een gebrek aan tucht, een gebrek aan richting en leiding. De lagere aardse wil moet dus terug in de baarmoeder. Hosea 4 1 Hoort het woord des Heren, gij Israëlieten, want de Here heeft een rechtsgeding met de bewoners van het land, omdat er geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods is in het land. 2 Vloeken, liegen, moorden, stelen en echtbreken. Men pleegt geweld, bloedbad volgt op bloedbad. 3 Daarom treurt het land, en al wat erin woont verkwijnt, zowel het gedierte des velds als het gevogelte des hemels; ja, zelfs de vissen der zee komen om. Newton stelt dat in Hosea 4 Israel een hoer wordt genoemd. Newton stelt dat als de Israelieten afgodsbeelden maken vanuit hun eigen wil, dan is het verkeerd, maar als ze het doen om de ware god te dienen, dan is het goed, als God zelf het hen heeft opgedragen. 5 Gij zult struikelen bij dag, en met u zal ook de profeet struikelen bij nacht, en verdelgen zal Ik uw moeder. Van Leeuwen stelt in zijn commentaar de vraag : Wie bedoelt Hosea met deze moeder ? Is dat een moeder van een priester, of bedoelt hij het figuurlijk als de leiding van de israelitische gemeente ? Van Leeuwen overweegt dat het om een clan gaat, een familie, n.a.v. de grondtekst. Het oordeel luidt dan : 'Ik zal uw families, of priesterclans, doen omkomen.' De reden hiervan is omdat er een gebrek aan kennis is, aan da'at. Deze families hebben dus de studie van het hogere wederstaan, en hebben aards en vleselijk geleefd, in vormendienst. Van Leeuwen stelt dat de eigenlijke schuld bij de priesters ligt die het niet hebben onderwezen. Zij hadden moeten waken over de kennis, maar hebben dit niet gedaan. Wie zijn deze priesters ? Van Leeuwen stelt dat ze willens en wetens de da'at, de godskennis, hebben versmaad of verworpen en hebben vergeten, overgeslagen. Het onderricht hierover ontbrak. Van Leeuwen geeft als definitie van da'at elohim, oftewel de godskennis : 'het vertrouwd zijn met en het kennen van God's openbaring.' Het niet-kennen van God in die zin is een schuldige onwetendheid, omdat het berust op het 'verwaarlozen, het niet-erkennen, van de geschonken openbaring. (p. 97-98) Wordt het ons duidelijker ? We hebben het dan over de anti-charismatische hoek van de afgeweken reformatorische beweging, en over de psychiatrie, die op veel punten met elkaar samenwerken om de geestelijke gaven te bespotten. 12 Mijn volk raadpleegt zijn hout, en zijn staf moet het voorlichten. Want een geest van ontucht doet hen dwalen, zodat zij zich in ontucht aan hun God onttrekken. Van Leeuwen noemt het het ondervragen van een dood stuk hout, om de toekomst te weten te komen of om zich te laten raden voor het nemen van beslissingen. We kunnen stellen dat het hier om papier gaat. De klinische afgeweken reformatorische theologie laat zich leiden door het dode papier van de bijbel, en de psychiatrie laat zich leiden door hun dode paperassen. Van Leeuwen noemt het een afgodische cultus als men zich opstelt tegenover de openbaring van God. Hierover spreekt Hosea het oordeel uit : een storm die deze weerspannigheid zal omwikkelen en door zijn wervelingen zal wegvagen.

23 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication