grachten. Ik keek erna, en mijn rug maakte mij los aarde. Ik zweefde er boven, als een grote broer, als lange neef. Ik verzorgde de aarde als mijn broertje. Het regende buiten. Ik zat met mijn jeugdliefde op bank. Aan al het oude was een einde gekomen, nu oudere had gevonden. Het was als een harem in mi gedachten, een doornenkroon, een rozenkrans, de cirkelzaag boven Bagdad, de ster van Betlehem. Ee ster was het, van genadeloos geduld. Haar licht wa verblindend, en toen konden we ineens weer voele elkaar voelen. Voelen datgene wat zo lang was weggeweest. Zij liep zo langzaam in haar lange nachtjapon, een oosterse avondjurk, leren schoentj riempjes, met allerlei gaten, gelakt, en haar sokjes kinderlijk als de bloesem. En nog steeds dacht ik a zwanen. Waar zouden ze zijn ? Verblindend was ha des te zoeter haar aanrakingen, haar verschijning. T licht, weeskind, wolf, onbegrepen. Ongezadeld in d nacht. Ik borstel haar, er is rust. Zij neemt haar pijl boog, en gaat de stad in. In de stad staan beelden v zwanen, als een herinnering aan die dag. De zwane van steen, niet van vlees. De stad is verlaten van zw De oorlog is dood. Elke knie zal zich buigen, elke 49
97 Online Touch Home