hemelse organisme, geen organisatie. Men heeft alles met grote bulldozers lopen platgooien, de gehele hemelse amazone natuur, maar tegen deze wildernissen valt niet op te boksen. In principe hebben ze maar een druppeltje van de oceaan weten te roven en vernietigen, en het zal weldra op hen af gaan komen. Nee, de hemelse wildernis wordt alleen maar groter. De ware zonen des hemels gaan opstaan. Dat is een groot geheimenis. Het zoonschap zal hersteld worden. Niemand kan dat tegenhouden. Deze bulldozers zullen dus weggeblazen worden, maar de mens moet hiertoe wel ontwaken. De mens moet wel ijverig meewerken om dit asfalt weer weg te krijgen. We hebben deze lagen besproken in onze onderwijsboeken. Zoveel hiaten zijn er tussen God en mens, en God boog tot Adam in de paradijselijke tuin, stelde Kersten, en Adam werd de zoon van God genoemd, en was versierd met God’s beeld. God moest dus heel diep buigen om Adam te kunnen bereiken, maar dan moet het kind in het paradijs nog de hemelse woning vinden. Laat het kind gaan tot Heidelberg, om aan de klauwen van Repelsteeltje te kunnen ontkomen. Repelsteeltje is overal, verbergt zich in iedere pot en pan, in ieder hoekje, ook in Heidelberg. Heidelberg moet dus ingenomen worden, verlost worden, door de hemelse waarheden. Valse verlossers zijn altijd op jacht. Zij jagen voor de koningskerk. Ieder mens moet het 1816 teken dragen. Kersten noemt hen ‘moderne vertrappers.’ Er is veel te veel weggegooid. De mens kan de waarheid of niet verdragen, of vervormt de waarheid tot zijn eigen schikken. Je zet mensen vrij, en ze vliegen elkaar in de haren, en vechten om wie de vrijheidsbokaal mag hebben. Ze vechten om ieder stukje brood, en om het pronkjuweel, spiegeltje spiegeltje aan de wand, wie is mentaal het schoonste van het land ? Kersten noemt dan het verhaal van de verloren zoon, die het niet meer kon houden, en toen wegtrok naar vreemd land, en zich daar aan van alles tegoed deed. Hij leefde in verkwisting, grote verkwisting, zijn gave verachtende. Kersten spreekt van een bondbreuk. De mens hield het niet meer uit bij God, en zo viel de mens. Waar begint het dan mee ? Met allerlei grandioze verhalen ? Kersten stelt dat het begint met boetvaardigheid : ‘Ik ben het niet waard Uw zoon te heten.’ Hij stelt dat de mens moet wederkeren tot het Adamitische werkverbond, in het paradijs gegeven. Hierin wordt de mens van de vloek verlost, om zo als kinderen te worden aangenomen tot herschepping. In Adam ligt ook het boze, van het willen zijn van een mensenmoordenaar, de begeerte van de valse vader. In Adam lag al het kindschap van Repelsteeltje, de kinderkannibaal. Daarom moeten wij tot Heidelberg gaan. Dat is het hemelse werk. Voor iedereen is er hoop. Kersten stelt dat niemand te goddeloos of te slecht is, om tot deze weldaad te komen. Iedereen heeft dus die eeuwige vonk al diep van binnen. De mens moet slechts loskomen van deze schaduwen. Maar dat kan dus niet in eigen kracht. Alleen door te sterven in het zoonschap, tot wedergeboorte. Alles tot de hemelse
26 Online Touch Home