dwerg van Sneeuwwitje of een handlanger van de heks ? De herdersengel blaast op de bazuin. Hoor je het wel ? De roede zal bloeien, stelde van den Oever. Hebben wij die roede aangenomen ? Dan zal het ook bloeien in ons hart. Oh, ik had eens een droom dat heel Nederland bloeide. Overal groeiden bloemenstruiken en bloemenbomen. Overal waren er heggen, en de natuur had zegegevierd. ‘Wie zoekt zal vinden,’ stelde van den Oever. Gelukkig is het volk dat de dingen des hemels zoekt. Het doet er niet toe hoe zwaar en moeilijk het is, hoe hard en wreed, hoe langdurig, want, zo stelde van den Oever : ‘De liefde tot Rachel maakten zeven jaren voor Jacob als één dag.’ Hij noemde Maria, de Maagd, de laatste erfdochter van David’s geslacht, en haar naam betekent bitterheid en droefheid. In die hoedanigheid, sober en arm op velerlei gebied, werd het hemelse zoonschap gebaard. Jozef, de pleegvader van Jezus op aarde, betekende wegnemen en toebrengen, stelde van den Oever. Ik moet dan ook denken aan de tekst van Job : ‘De hemel heeft gegeven. De hemel heeft genomen.’ Als er iets weg is gegaan, is er ruimte voor nieuwe dingen. De hemel compenseerd. Van den Oever wees erop dat de herders hun schaapjes moesten achterlaten en het gezang der engelen, om zo in de arme stal de hemelse zoon te vinden, en we kunnen stellen dat dit hun eigen innerlijke kind was. Als ze bij de zingende engelen zouden zijn gebleven, dan hadden ze het nooit gevonden, stelde van den Oever. Zowel als de herders hun schaapjes verlieten, zou u om het te vinden, ook alles wel willen verlaten! Niets immers kan u daarvan afhouden? Geen vader, geen moeder, man, vrouw noch kind, veel minder enige tijdelijke en vergankelijke goederen, geen donker vooruitzicht of gevaar kan u daarvan afschrikken, zo min als de donkere nacht de herders, stelde hij. U zoekt het bij de grote en hooggeleerde verstanden, bij de sierlijke, hoogdravende en loftuitende redenaars. Maar het wordt bij de arme, eenvoudige Galileeërs gevonden, die zo maar prediken uit het hemelse Woord, en die willen dan niet anders weten als het kruis, stelde van den Oever. Hij stelde dat het bij velen maar praten en redeneren is, dat velen het zoeken bij hen die veel van grote dingen spreken, bij hen die zich voordoen alsof zij heel wijs zijn en grote kennis hebben, bij hen die uitmunten in vroomheid boven anderen, bij hen die altijd kunnen redeneren en ook lange gebeden kunnen doen, maar dat het te vinden is bij de eenvoudigen die verbroken en verslagen zijn van geest. Het is te vinden bij hen die niet weten wat ze bidden zullen, maar dit doen door onuitsprekelijke verzuchtigingen. Hebben wij wel geluisterd naar deze woorden van de voorouders ? Klaarblijkelijk heeft Nederland en de rest van de wereld hier niet goed naar geluisterd, omdat ze met andere dingen bezig waren. Oh, het volk heeft nog zoveel te doen, even nog dit doen, even nog dat doen, voortdurend voor hun eigen huis en kerstboom draven, maar het belangrijkste hebben ze vergeten. ‘Foutje, bedankt !’ en ‘Wir haben es nicht gewust.’ Nee, omdat je niet hebt
278 Online Touch Home