‘Nee, nee !’ gilde ze. ‘Waarom niet ?’ vroeg ik. ‘Dan komen we onder een vloek,’ zei ze. ‘En dan gaat het de hele wereld over, want het is zeer besmettelijk.’ ‘Dat moet dan maar,’ zei ik. ‘Want dit is ook niks.’ Maar plotseling kon ik me niet meer bewegen. ‘Die dwergenklok is behekst,’ stamelde ik. ‘Ik zei het je toch,’ zei ze. ‘Laten we het maar laten zoals het is. Veel beter. Ik heb er mee leren leven. Misschien beschermd het wel tegen iets veel ergers.’ ‘Zo kun je het misschien ook zien,’ zei ik. ‘Misschien is het een kruis wat je moet dragen, als een extra zintuig.’ ‘Ja,’ zei ze. ‘Misschien kun jij er over schrijven en het raadsel oplossen.’ ‘Ik zal het proberen,’ zei ik. Ik ben toen weggegaan. De volgende dag bestond het huis van de buurvrouw niet meer. Het was zo ineens verdwenen. Ik heb haar nooit meer gezien, en ook haar moeder niet, ook al heb ik veel gezocht. Zo in het niets verdwenen, ook die dwergenklok. Nu vraag ik me af of het wel ooit echt bestaan heeft, of alleen maar in mijn fantasie of dwang gedachten. Ik heb soms het gevoel alsof het leven met mij een loopje neemt. Maar anderen zeiden dat het echt heeft bestaan. Of misschien was het een groeps-illusie ? Misschien is alles illusie ? En hier schrijf ik over. Ik probeer de herinnering hoog te houden aan mijn buurvrouw. Ze was een bijzonder mens. Ze gaf mij een rust die ik niet kon beschrijven, en dat terwijl ze in zo’n grote onrust leefde. Misschien heeft de dwergenklok haar meegenomen dieper het woud in ? Ik zoek nog steeds in de wildernis naar haar, maar dan bedenk ik dat dit misschien ook mijn kruis is, en mijn zintuig, waarmee ik moet leren leven. Het gemis van haar is groot, maar er zijn ook andere dingen. Ik kan over haar schrijven, en haar boeken lezen. Als ik Jijdans boekjes lees dan denk ik weer aan haar. De dwergen dansen om hun klok, Zij wonen hier al zo lang. Nee, weg willen zij niet, nog zoveel dingen te doen. En daarom dreigen zij, dreigen zij : Kom niet te dichtbij, deze dingen zijn van mij, ik, ik, ik, is alles waar ze aan denken, Ik sta al lang in de rij, voor een Jijdans (Eerder verschenen in : De Onkrant, Verzamelingen, nr. 6) ________________________________ MOULDERIE Moulderie heette ze. Ze had prachtige sandalen aan. Ik wist niet waar ze vandaan kwam. Ze scheen hier te wonen, maar ik had haar nog nooit eerder gezien. Ze was buitenlands. Haar tuin was natuurrijk, weelderig, en het was prachtig weer. Ik dacht dat er andere mensen woonden, maar die waren klaarblijkelijk alweer vertrokken. Moulderie keek me aan, alsof ze me al jaren kende. Het voelde heel vertrouwd. Ik was hier vroeger weleens geweest, toen er nog andere mensen woonden. Ze nodigde me uit binnen te komen. Er stonden hier allemaal rieten spullen en rieten stoelen. Het was een heel tropisch geheel. Ze maakte wat brood klaar met plakken kaas. Toen aten we wat broodjes. 'Ik snap jou niet,' zei ze. 'Je komt zo met me mee alsof je me al jaren kent.' 'Het lijkt wel zo,' zei ik. 'Waarom ben je zo ?' vroeg ze. Ik keek naar haar sandalen. 'Je bent zelf ook heel gastvrij.' Ja, zei ze. Ik heb het al elf dagen vol gehouden hier. Ik trakteer mezelf. De andere dagen heb ik me afgezonderd gehouden. En ik ben de traktatie ? vroeg ik. Wat contact doet de mens goed, zei ze. Hoe je het ook wil noemen. Ik knikte. Ik wilde gewoon weten wie hier nu woonde, zei ik. Ik ken het huis van vroeger. Vertel, zei ze. Ik keek weer naar haar sandalen. Het is goed zo, zei ik. Oh, ben jij er zo één, zei ze. Toch wel introvert. Ik heb twee kanten, zei ik. Ze keek me aan. Wat als … zei ze. Wat ? vroeg ik. Wat heb je om je hals ? vroeg ze. Een ketting, zei ik. Kreeg ik eens. Van wie ? vroeg ze. Het is goed zo, zei ik. Je wil er niet over praten ? vroeg ze. Ik keek naar haar sandalen. Mooie sandalen, zei ik. Ja, zei ze. Ze bewoog naar me toe en nam mijn hand. Kom, zei ze toen, en trok me naar boven, naar het zolder. Ik keek er
10 Online Touch Home