4

tunnelsysteem nog in zijn hoofd, wat de leraar hem had gegeven. Het brulde als een tijger in zijn hoofd. Maar hij wilde geen tijger zijn. Het was alsof hij in gevecht was met de tijger. Hij wilde het slimmer aanpakken. Geen gevaarlijk tunnelsysteem wat volgens de leraar onvermijdelijk dodelijk zou aflopen. Neen, hij wilde tijd rekken, met meer strategie te werk gaan. Toen drie van zijn maten het besluit hadden genomen toch via de tunnels te gaan was hij er op tegen. Hij was ook niet verbaasd toen hij hoorde dat ze alledrie afgeschoten waren. Direct drie dagen na de moord op zijn vrienden kreeg hij een aanbod om in het transport te werken. De steenkolen werden vervoerd met schip en trein. Hij zou dan in de haven en op het station komen te werken, naast zijn werk in de fabriek. Zo had hij wat afwisseling. Hij nam het aanbod met beide handen aan. Hij was blij dat hij het geduld hiervoor had gehad. Maar het werk was zwaar en hard. Toch had hij hierdoor het idee dat hij dichter bij de ontsnapping was. Hij zou het kunnen proberen per schip of trein te ontsnappen. In ieder geval begon hij weer meer plezier te krijgen in zijn werk door de afwisseling. Ook begon hij mee te helpen in de ontsnapping van anderen door schip en trein, alhoewel hij het nog steeds niet over zijn hart kon krijgen zelf te ontsnappen. Hij was alreeds bezig met gevaarlijk werk, want als ze betrapt zouden worden in het helpen anderen te laten ontsnappen, dan zou zouden ze zelf ook opgepakt worden. Tot nu toe ging alles goed, en ze begonnen er handigheid in te krijgen. Het was alsof het zijn tweede baan was. Het gaf hem hoop en energie, alhoewel de spanning soms flink bij hem toesloeg. Op een dag werden enkelen van zijn maten betrapt tijdens het laten ontsnappen van inwoners van de stad. Ze werden allemaal ter plekke afgeschoten. Hij werkte op dat moment in de fabriek en hoorde het pas later, ook als een waarschuwing. Hij raakte hierdoor zwaar depressief en wilde niet meer leven. Een andere maat van hem praatte hem erdoor heen. Hij was het helemaal zat. Hij kon hier niet meer mee leven, en zou samen met zijn maat gaan onderduiken. Zijn maat wist wel een adres. Het was in de stad zelf. Midden in de nacht gingen ze er naartoe. Ze hoopten dat ze geen bewakers zouden tegenkomen. Het was een dikke vrouw waar ze terechtkwamen. Ze had een geheime woning onder haar huis. Dat moest wel, want er werden vaak huiszoekingen gedaan als werkers werden vermist. De dikke vrouw was direct enorm onvriendelijk en veeleisend. Snel kwamen hij en zijn maat erachter dat ze in een nieuwe slavernij en gevangenschap terecht waren gekomen, en de vrouw had hele strenge regels. Toch wilden ze het proberen om te kijken of het beter was dan waar ze vandaan kwamen. Tegelijk wisten ze ook dat er nu geen weg meer terug was. De dikke vrouw foeterde vaak op hen, en schold hen vaak uit. Ook kregen ze bij haar veel werk te doen. Ze was enorm praatziek en twistziek en ze hield hen nachtenlang op. Eten kregen ze bijna niet, en als ze het kregen hadden ze het idee dat ermee gerommeld was, alsof ze vergiftigd werden, en ze waren er vaak ziek door. Steeds meer kreeg de dikke vrouw macht over hen. Als het niet helemaal ging zoals ze wilde bedreigde ze hen soms met een mes. Ze had haar lijsten van mensen wie ze van alles wel zou willen aandoen, en dat moesten ze altijd aanhoren. Altijd maar weer die lange verhalen, en geweld werd niet geschuwd, maar verheerlijkt. Ze preekte als een dominee, maar dan wel een hele criminele en bloeddorstige. Toch hadden ze soms wel medelijden als ze al die verhalen hoorde. De vrouw had als meisje veel meegemaakt, en was daar eigenlijk nooit overheen gekomen, en reageerde dat nu op hen af. Ze waren goed de klos, dat wisten ze wel. Soms was de vrouw heel aardig, maar dan waren ze erg op hun hoede. Ze wisten niet wat er dan achterstak. Soms zou ze hen wel willen helpen, maar ze wist niet hoe. Soms gaf ze tekenen die leken op een soort van medelijden. Ze spraken met haar over de ontsnapping uit de stad, en ook zij was er wel in geinteresseerd. Niet alleen voor hen, maar ook voor haarzelf. Hoe moeilijk ze ook in elkaar zat, zij was ook een slachtoffer van de stad, en wachtte op bevrijding. De natuur zagen zij als de grote bevrijding, maar ook zij sprak over de gevaarlijke indianenstammen daar, en andere gevaren van de open natuur. Soms als ze kwaad was dreigde ze hen weer terug te sturen naar de steenkool fabriek, maar uiteindelijk kwam het er nooit van. Hij wilde niet ontsnappen met een schip of trein, want daar had hij een trauma aan overgehouden door de dood van zijn vrienden. Op een nacht zei ze dat er nog wel geheime tunnels onder de geheime woning waren die nog dieper gingen, maar daar wist ze weinig vanaf. Ze zou wel meewillen als ze zouden gaan. Op een nacht besloten ze het erop te wagen. Er liepen hier allemaal gangen. Het leek wel op een mijn. Ze kwamen zelfs mijnwerkers tegen, maar die spraken in een andere taal. Die waren niet van hier. Ze stonden voor een raadsel. Ze hadden harde stemmen en lieten hen niet gaan. Ze probeerden wat uit te leggen. 'Komtaar,' zei een mijnwerker, die vlak voor hen ging staan. 'Karta.' En hij maakte bewegingen met zijn handen en voeten. Hij had de indruk dat de mijnwerker het over indianen had in gebarentaal. Toen wenkte de mijnwerker hen, en ze moesten hem volgen. Ze gingen toen door vele

5 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication