5

dwergen zulke goede en lieve wezens waren.’ ‘Er zitten ook kwaaien tussen,’ zei mijn tante. ‘Dat heb ik wel gemerkt,’ zei ik. Mijn oom knikte. Daar kwam de poes. Ik nam hem op mijn schouder. Ik was blij hem te zien. Het voelde kalmerend aan. Maar iets klopte er niet. Nee, ik was nog steeds woelend in de zwarte nacht, worstelend. Ik moest niet meer naar de schat kijken, maar de dwergen hielden het steeds voor mijn neus. Ik riep wat, maar ik kon mezelf niet verstaan. Ik was op een schip in woeste golven. Daar zag ik mijn oom weer. ‘Dus toch, dus toch,’ riep ik. ‘We zijn ontwaakt !’ Maar we moesten vechten voor ons leven. De golven die over het dek spoelden voelden zo warm aan. ‘We zijn bij het paradijs !’ riep ik. ‘Bijna !’ riep mijn oom, die aan het hozen was. Het was donker, maar ik zag de morgen komen, en ik zag dat we dichtbij een eiland waren. Ik zag prachtige natuur. ‘We zouden er zelfs naartoe kunnen zwemmen,’ zei mijn tante, die net uit de kajuit kwam. Ik omhelsde haar weer. Ze gaf mij een kus. ‘Ik heb je zo gemist,’ zei ik, en ik weende weer. Zij weende ook. We hielden elkaar heel lang vast, maar toen moesten we gaan zitten, want het schip schommelde teveel, en er waren nog steeds woeste golven. ‘Dit is het paradijs,’ zei ze. ‘Die golven komen ons halen.’ Plotseling kwam er een enorme golf over het schip, die ons meesleurde. Ik voelde me geweldig. Even later spoelden we aan op het strand van het natuur-eiland. Het was hier prachtig. Prachtige struiken, prachtige bomen met grote bladeren, dikke bladeren, en het zand was hier warm en heel zanderig. ‘We zitten eronder,’ zei mijn oom. Ik raakte hem even aan. ‘Ben jij het echt ?’ vroeg ik. Hij glimlachte. ‘Ja, ik ben het echt,’ zei hij. Ik omhelsde hem toen, en weende weer, en hij weende ook. ‘Het was een verschrikkelijke nacht,’ zei ik. ‘Te verschrikkelijk voor woorden.’ Hij knikte, en zei zachtjes ‘ja.’ Hij was nooit een man van vele woorden geweest. Dit kon gewoon niet waar zijn. Dat kon gewoon niet. Het leek alsof de zwarte nacht nog steeds aan mij trok. Ik had steken in mijn hoofd en nare gedachten. Mijn oom nam mij bij mijn arm en trok mij met hem mee verder het eiland op. Mijn tante volgde. Ik voelde overal pijn van de zwarte nacht. We kwamen aan bij een huisje. Het leek een soort vakantie huisje, maar het had vele kamers en was langwerpig, als een stacaravan maar dan veel groter en meer als een huis. We gingen naar binnen en er hingen overal gordijnen van gaas door het huis heen. Er was hier een vrouw die op blote voeten liep en er uitzag als een hippie, alsof we weer terug waren in de zeventiger jaren. Ze had het allemaal over channelen, en dat relaties ook allemaal om channelen ging. Hele verhalen hing ze op. Ze was heel gastvrij. ‘Dus jullie komen uit de zwarte nacht ?’ vroeg ze na haar lange verhaal over channelen. Wij knikten en zeiden ‘ja.’ ‘Wij komen allemaal uit de zwarte nacht,’ zei ze. ‘Wij zijn hier om hen die uit de zwarte nacht komen op te vangen.’ Ik knikte. Ik vertelde haar dat ze op een hippie leek uit de zeventiger jaren. ‘De zwarte nacht begon in de tachtiger jaren,’ zei ze. ‘We werden allemaal in slaap gehouden. Nu zijn we terug in de zeventiger jaren.’ ‘Oh, we zijn terug ?’ vroeg ik. Ik voelde pijn, pijn en pijn. Ik keek naar haar voeten. ‘Nee !’ riep ik. ‘Ik wil niet terug naar de zeventiger jaren !’ Ik rende naar buiten verder het eiland op. Ik was bang om weer in de zwarte nacht te worden getrokken. Mijn oom en tante volgden mij. Maar ze werden door iets tegengehouden, en hier waren ook allemaal gordijnen van gaas. Ik zag een donkere vrouw bij een tent waar ook gaas hing. ‘Wat is dat ?’ vroeg ik. De vrouw kwam naar me toe. ‘Welkom,’ zei ze, met een Surinaams accent. ‘Dat je mij nog hebt kunnen vinden na de zwarte nacht. Velen komen niet zo ver. Mijn complimenten.’ Ze gaf me toen een zoen. Ze gaf me toen een rieten stoel met gaatjes en gebood me te zitten. Ik zag mijn oom en tante nog steeds worstelen met de gordijnen van gaas in de verte. ‘Laat ze maar even worstelen,’ zei de vrouw. ‘Ze komen vanzelf wel.’ ‘Wie bent u ?’ vroeg ik. ‘Doet niet ter zake,’ zei ze. ‘Het zijn geen problemen.’ Maar toen vaagde haar stem weg, en ook zijzelf. Ik begon naar mijn tante en oom te roepen, maar toen vond ik dat geen goed idee, en ging nog verder het eiland op. Hier begon alles te draaien, en ik moest terug, ik kon niet anders. Weer zag ik mijn tante en oom achter gaas, en daarachter lag het huis van de hippie vrouw. Ik besloot maar bij de tent te blijven. Ik was ineens heel moe, en er was daar een bed achter een gordijn van gaas, wit gaas, en ik ging op het bed liggen. Ik was zo moe. Al snel viel ik in slaap, en zag de donkere vrouw weer in een droom. ‘Als je nou snel bent, dan kun je bij me eten, ik ben even aan het koken,’ zei ze. ‘Daar gaat het niet om,’ zei ik. ‘Ik heb geen honger.’

6 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication