7

het geitje niet wegloopt. Doe het maar aan een touwtje. De slager nam ergens een touw vandaan en bond het om de nek van het geitje en gaf het andere uiteinde aan het kind. Het kind begon toen met het geitje aan het touw door de stad te lopen. Het geitje was weer enorm trots op haarzelf dat ze een mogelijkheid had om het kind te slim af te zijn. Het gaf haar kracht dat ze telkens weer aan het gevaar kon ontkomen. Ze trok het kind mee naar een fruitkraam op de markt, en het kind liep achter haar aan, nog steeds het touw goed vasthoudende. ‘Oh, wat een lekkere bananen,’ zei het kind, ‘mag ik er een ?’ ‘Je mag er zelfs twee,’ zei de marktvrouw die erg vertederd was door het kind en zijn geitje. ‘In elke hand één,’ zei de marktvrouw met een glimlach, en reikte de bananen aan. Het jongetje liet het touw vallen om de bananen aan te pakken, en daar nam het geitje goed gebruik van en rende weg. Het jongetje dacht alleen nog maar aan de bananen. ‘Ik moet nu snel de stad uit, anders krijgen ze me weer,’ dacht het geitje bij zichzelf. Maar naar haar vader en moeder ging ze niet. ‘Ik kan lekker bij het ravijn blijven,’ dacht het geitje. ‘Wolven zijn geen probleem voor me.’ Het geitje was erg koppig en werd steeds trotser. Als een prinses ging ze terug naar het ravijn. Ze voelde haarzelf hoog verheven boven iedereen en boven haar ouders. Bij het ravijn waren twee wolven. Zonder vrees stapte ze op de wolven af, want de wolf had haar immers eerder ook niks gedaan. ‘Wat doen jullie hier ?’ vroeg ze aan de wolven. ‘We waren op jou aan het wachten,’ zeiden de wolven. ‘En waarom dan wel ?’ vroeg het geitje. ‘Omdat het etenstijd is, en we hebben nog niks gegeten,’ zei één van de wolven. ‘Oh, het is niets, moeder,’ zei het koppige geitje. ‘Ik kan net zo goed jullie eten,’ zei het geitje brutaal. ‘Gisteren had ik een wolf weggejaagd, en vandaag ben ik aan een slager ontkomen, dus jullie kan ik ook wel aan.’ ‘Ach welnee,’ zei de andere wolf. ‘Dat was ik. Ik was gewoon een blokje om gegaan omdat ik nog geen honger had, en ik eet nooit alleen, dus heb ik mijn maat meegenomen.’ ‘Goedzo,’ zei het geitje. ‘Twee lust ik er ook wel.’ Daar kwam de slager aan met zijn zoontje in de verte. ‘Ik moet weer eens gaan,’ zei het geitje. ‘Daar komen trouwens nog twee lekkere hapjes voor jullie aanlopen. Ik ben de slechtste nog niet.’ De wolven zagen de slager en zijn mes en maakten dat ze wegkwamen, en ook het geitje ging er vandoor. Het geitje voelde zichzelf verheven boven alles en iedereen, en ze was zo trots, zo trots, dat ze de slager eigenlijk wel een lesje wilde leren. Daarom keerde ze weer om, en liep terug naar het ravijn, en ging de struik in waar ze eerder verstrikt in was geraakt, aan de rand van het ravijn. ‘Ah, daar is het geitje,’ zei de slager. ‘Even uit de struik halen.’ De slager bukte en gleed met zijn hand in de struik om het geitje te pakken, maar hij kwam zelf ook vast te zitten en verloor zijn gewicht. Toen bungelde hij daar in de struik, half in het ravijn. ‘Ik ga wel hulp roepen, vader,’ riep zijn zoontje. En zo was het geitje alweer ontkomen aan het gevaar. Koppig, trots en vol zelfvertrouwen en hoog verwaand ging het geitje terug naar huis. ‘Waar ben je geweest ?’ vroeg moeder geit. ‘Heb je al die schrammen op je gezien ?’ ‘Je bent de hele nacht niet thuisgeweest,’ zei vader. ‘We hadden je nog zo gewaarschuwd.’ ‘Het is niks, vader,’ zei het geitje brutaal. ‘Ik heb twee wolven gegeten, en een slager in het ravijn geduwd.’ ‘Ja ja,’ zei moeder geit, ‘je hebt nog praatjes ook. Pas maar op, want dat gaat je een keer in de problemen brengen.’ ‘Mij overkomt niks,’ zei het koppige geitje. ‘Ik ben de koningin.’ Maar daar werd aan de deur geklopt. Het was de slager met nog een andere slager. Ze hadden beiden grote messen. Vader bok zag het en schrok. ‘We moeten hier weg. Ze hebben ons gevonden. Ze zijn je vast gevolgd. Snel, door de achterdeur.’ En door de achterdeur vluchtten ze toen weg, diep het bos in. Daar waren de twee wolven ook. ‘Zijn dat die twee wolven die je hebt gegeten ?’ vroeg moeder geit aan het geitje. ‘Nee, moeder, maar deze kunnen we ook wel eten,’ zei het koppige geitje. Het geitje was niet kapot te krijgen. Daar kwamen de twee slagers ook aanlopen, en het kind liep achter hen met het touw. ‘Had jij geen slager in het ravijn geduwd ?’ vroeg vader bok aan het geitje. ‘Ja vader,’ zei het koppige geitje, ‘en deze twee kunnen we er ook wel induwen. Of misschien hebben de twee wolven wel trek in een hapje.’ ‘Ik niet,’ zei de ene wolf. ‘Ik ook niet,’ zei de andere wolf.

8 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication