4

zo'n steegje hè. Zou ik normaal gesproken nooit doen, maar u heeft mij wel zo in de maling genomen en beetgehad. Dan kan ik er niet meer onderuit. -- En u ook. -Nou ja, misschien zijn we dan echt voor elkaar bestemd. We gaan het in ieder geval proberen. -- Ik moet nu echt gaan hoor. Mijn vrouw wacht thuis op me, met haar zus. -Maar u zei net tegen me dat uw relatie uit was en dat u uit uw huis was gezet ? -- Ja, maar ze zei dat ik terug mocht komen als ik een grote buit zou hebben. Bedankt voor de fiets en het geld. Einde Uit : De Grote Surinaamse Bijbelkrant, verzamelingen nr. 1 ________________________________ DE BANAANSE SINAASAPPELKONING Er waren eens een man en een vrouw in een tuin met sinaasappelbomen. Plotseling verscheen er een banaan met sieraden in de struiken tussen de sinaasappels. De man en de vrouw dachten dat het een slang was, en bekogelden de banaan met sinaasappels. ‘Weten jullie wel wie ik ben ?’ sprak de banaan met sieraden. ‘Ik ben de koning van de sinaasappels.’ En hij begon de sinaasappels met zo’n vaart terug te slaan dat de man en de vrouw onder de sinaasappelsap kwamen te zitten. De banaan met sieraden bleef maar gooien, totdat er een zee van sinaasappelsap was ontstaan. De man en de vrouw riepen om hulp. Maar na een tijdje kreeg de banaan met sieraden medelijden met hen, en liet hen op zijn rug zitten, anders zouden ze verdrinken. Hij bracht hen naar een eiland waar ook komkommers en bananen waren. Er waren ook een bananenkoning en een komkommerkoning, en zij hadden wel trek in wat sinaasappelsap. Maar zij dronken daar zoveel van dat de banaanse sinaasappelkoning boos terugkwam, en met zoveel sinaasappels begon te gooien dat zelfs het eiland overstroomde. Het werd een woeste zee van sinaasappelsap, waarin zelfs de banaanse sinaasappelkoning dreigde te verdrinken. Gelukkig kon de komkommerkoning vliegen en nam ze allen op zijn rug. Hij vloog naar een meloen in de lucht. De meloen nam ze naar binnen, en vroeg wie de schuldige was. Allen wezen ze naar de sinaasappelkoning, die door de meloen direkt weer in de sinaasappelzee werd geworpen. Maar later kreeg de meloen spijt, en dronk de hele sinaasappelzee leeg. De banaanse sinaasappelkoning verstopte zich weer tussen de sinaasappelbomen in de tuin. Op een dag kwamen er weer een man en een vrouw in de tuin. Toen ze de banaanse sinaasappelkoning zagen begonnen ze met sinaasappels naar hem te gooien, omdat ze dachten dat het een slang was. Maar ditmaal gooide de banaanse sinaasappelkoning niks terug, en besloot ook om maar niks te zeggen, want hij wist waar dat op uit kon lopen. Uit : Donkere Kaas, een verzameling verhalen, uitgave : coab ________________________________ HET RIJK VAN NICOTINE Een van de reusachtigste leiders van het duistere rijk die ik ooit had gezien was wel het skelet Nicotine. Elke dag maakte hij een lange reis over de bergen naar de hoogste top, met in zijn armen het hoofd van een meisje. Nicotine had een paar duistere paarden, genaamd Ammalgamos, Compositos Medicinos. Hij was een duistere rijder. In zijn rijk was er geen schoonheid, alleen lelijkheid, maar de jungles hier waren reusachtig. Ik stond aan de oever. Een jongetje in een boot wenkte mij. Het was een lange dunne boot, en het jongetje had een peddel. Het was een indiaans jongetje. ‘Mijn moeder wacht op je,’ riep hij. Al gauw was hij bij de oever en ik stapte in het bootje. Al snel waren we aan de andere kant van het meertje. Aan de oever stond een vrouw. Ik herkende haar niet, maar zij riep mij bij mijn naam. Ik stapte uit het bootje en liep naar de oever. Ze omhelsde me stevig. ‘Ik heb een maaltijd voor je gemaakt,’ zei ze. ‘Wie ben je ?’ vroeg ik. ‘Oh, ik ben Melango,’ zei de vrouw. Al snel bracht ze mij naar haar hut. Er lagen hier allerlei pakjes sigaretten en en sigarendoosjes. ‘Rook je ?’ vroeg ik. ‘Nee,’ zei ze. ‘Mijn zoontje neemt ze weleens mee.’ ’s Nachts komen de troubadouren,’ zei ze. ‘Zij werken voor de farao.’ ‘Waar hebben ze het dan over ?’ vroeg ik. ‘Oh,’ zei ze, ‘over hem. Je weet wel : Nicotine, de baas van alle farao’s. Hij is het grote opperhoofd.’ Ik kende Nicotine wel. Het was een verschrikking. Iedereen was geketend aan zijn lange kettingen, ook deze vrouw. Het hart van Nicotine was een rood hart, maar voor de rest was het hele duistere rijk zwart en wit. Als de troubadours kwamen dan was er altijd veel grijs, veel bruin en geel. Nicotine was een slager. Hij was altijd op jacht, en had een grote fokkerij. Hier liet hij de vrouwen zwaar werk verrichten. ‘Pssst, bevrijd me,’ fluisterde de vrouw. Ze wees op de ring aan mijn vinger die ik eens van de farao had gekregen. Ik bedacht me geen moment, legde de ring tegen haar ketting en brandde de keten door. Ik pakte haar hand, en zei : Kom mee. Ik weet niet hoe lang het geduurd heeft maar na tijden rennen kwamen we

5 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication