2

zoals Manly P. Hall aangaf. Hij was een schrijver, gnosticus en filosoof die vele boeken over deze onderwerpen heeft geschreven. Hij leefde van 1901-1990. Hij hamerde op de noodzaak van de brug tussen religie, filosofie en wetenschap. Dit is zeer belangrijk, want afgezonderde religie waar deze brug mist wordt selectief fundamentalisme als een tikkende tijdbom. Dit zien we terug in de extreme takken van religies, die allemaal het kenmerk hebben dat ze niet zijn onderwezen in filosofie, filologie, en etymologie. Ze zijn aan de hersendodende en hartsdodende drugs van de sirenen. Als je niet door blijft leren en alleen maar handeltjes gaat draaien en vechten voor je clanswapen dan nemen boze geesten je over. Ze komen binnen door de gaten in de educatie, daar waar je missing links hebt, daar waar je je tijd verdoet aan nutteloosheden, daar waar je je prioriteiten niet op orde hebt. Velen zijn nieuwsgierig en niet leergierig. Ze blijven in dezelfde cirkeltjes rondtollen en worden zo prooi van de sirenen, die hen meesleuren tot de landen der dwazen. Er zijn overal gevaren. Daarom is de Vreze des Heeren onze leidraad. Alleen die Vreze leidt tot het eeuwige touw. Alleen degenen die het eeuwige touw hebben bereikt hebben daarvan het bewijs. Het is niet iets voor de dwazen. De minotaurus, de rund van het oervlees, dient in ons te verdrinken. Het is een woest beest, als de woestheid en onstuimigheid van de mannelijke fallus. In ‘De geheime leringen van alle tijden’ (1926) schrijft Manly P. Hall dat filosofie om de waarden gaat, en de hierarchie van de waarden, en dat alleen de filosofie dat kan bepalen. We kunnen stellen dat oppervlakkigheid daarin een totale ‘killer’ is, en de beginvorm van het bestaan is nog die dwaasheid, omdat alles nog maar aan het begin is van de evolutie. Er moet nog evolutie komen. Nu zijn we nog in de nachtmerries van de feutus. Er is nog geen wedergeboorte geweest en geen schepping. Hall stelt dat de opdracht van de filosofie is om de oorzaken van dingen vast te stellen, of het hart van de zaak. Filosofie is de wetenschap van de relaties van kennis tot de noodzakelijke doeleinden van de rede, waar Immanuel Kant ook op wijst. Hall noemt de zes disciplines van de filosofie : 1. metafysica, die zich bezig houdt met de abstracte onderwerpen van kosmologie en theologie. 2. logica, die zich bezig houdt met de leerregels van het denken, en de leer van de drogredenen 3. ethiek, individuele verantwoordelijkheid, het bepalen van de aard van het goede 4. psychologie, het onderzoeken van mentale oorsprongen 5. epistemologie, de aard van de kennis en de mate van absolutisme 6. esthetiek, de wetenschap van de harmonie, de elegante nobelheid, of zoals we kunnen stellen de mate van genade en universalisme, de leer van het gracieuze. Hall wijst op Plato die stelde dat de filosofie de hoogste gave was aan de mens gegeven, het grootste goed van de hemel. Hall stelt dat het nu echter allemaal is vervalsd met de meningen van mensen. De nectar van de goden is vergiftigd hierdoor, door de moderne tijd. Heraclitus vergeleek het met de vallende ziekte van het geestelijke. Het is dus een epileptisch verschijnsel. De mens valt voortdurend weg. Hall waarschuwt voor de toenemende oppervlakkigheid van het moderne filosofische en wetenschappelijke denken, juist door het zich overgeven en aangetrokken voelen door het materialisme. Hij wijst op Sir Francis Bacon die stelde dat een beetje filosofie de mens neigt tot atheisme, maar diepte in de filosofie brengt de mens weer terug tot religie. Er moet dus een wisselwerking zijn. Altijd moet de mens toch weer terugkeren tot religie, anders kun je de diepte niet in. Daarom blijven wij ook bezig met het vraagstuk van religie, en blijven wij het uitdiepen. Religie is namelijk de wetmatigheid van de metafysica. Dan hebben we het dus niet over oppervlakkige genade-religie, of geloofs-religie, maar over wetenschappelijke religie. Dan zien we dus ook duidelijk de brug tot de natuur. We hebben het dus over natuurreligie, ook paleolithische religie, de oerreligies, van de primitieve volkeren. Hij heeft het dan over de leer van transmigratie, die ontdekt kan worden in de retoriek en de discipline, dus van jongen worden tot dienstmeisje, tot een plant, een vogel, een vis, en dan zwemmen in uitgestrekte zeeen, wat dus ook een onderdeel is van het geestelijk reizen. Hij wijst dan op Archytas die stelde dat plezier een pestilentie is omdat het in strijd is met zelfbeheersing van het geestelijke. Plato was een leerling van Socrates, die de materie beschouwde als een onderwerp van drogbeelden en generatie, en Plato reisde veel, stelt Hall, en werd ingewijd in de hermetische filosofie van Egypte. Cicero beschreef de platonische filosofie als een samenstelling van dialectiek, natuurkunde en ethiek. Plato beschrijft God als een wezen dat geheel op zichzelf is, de oorzaak is van zijn eigen goedheid, voldoende voor zijn eigen gelukzaligheid, als de eeuwige bron. De Absolute is dus de Ene in de platonische filosofie. God is onsterfelijk alleen door zichzelf. Leren is in de platonische filosofie het herinneren en het objectief maken van alle vorige kennis, ook van vorige levens of van vroegere bestaansvormen. Niemand die onwetend was over de geometrie mocht tot de platonische filosofie komen. Van neoplatonisme tot Nietzsche kan dan een valstrik worden voor de oppervlakkigen, stelt Hall, want de

3 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication