17

op één lijn 33 1e uitgave 2009 problematiek. Met andere woorden: depressie is niet de enige psychosociale aandoening die aandacht mag krijgen. Een ander punt van aandacht was de taakinvulling van de nieuwe functie POH-GGZ. Verschil in achtergrond van POH-GGZ en eerdere ervaringen van huisartsen met de betreffende POH-GGZ speelden hierbij een rol. Kortom, binnen de gehele eerstelijns zorg voor depressie was er genoeg, en meer, om over te discussiëren. De analyses zijn in volle gang en we denken met deze grote, vooral praktijkgerichte, hoeveelheid aan informatie de depressiezorg te kunnen stroomlijnen en met alle betrokken partijen steeds meer op één lijn te komen. De nulmeting COPD: een handvat voor de toekomst DOOR CAROLE ROUWETTE BEGELEIDERS: MARK SPIGT EN LUC GIDDING Tijdens mijn WESP onderzocht ik het huidige registratiesysteem en zorgprogramma COPD in de Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE), een samenwerkingsverband van 10 gezondheidscentra. Wij rapporteerden het geheel in een zogenaamde nulmeting, op SGE-, centrum en huisartsniveau. We wilden erachter komen hoe nu precies de zorg voor COPD-patiënten verliep. We bekeken prevalentie, co-morbiditeit, diagnostiek, medicatiegebruik, aantal verwijzingen en zorgconsumptie. Het registreren van diagnostische variabelen zoals rookgedrag, duur van het roken, advies stoppen met roken, Clinical COPD Questionnaire (CCQ), beweeggedrag, MRC-dyspnoe-lijst en de BMI kan geoptimaliseerd worden. Deze registratie schiet er namelijk soms bij in door tijdgebrek of onbekendheid met het systeem. In de SGE worden deze variabelen wel heel goed bijgehouden, echter alleen nog maar in de vrije tekst van patiëntendossiers. We hebben daarom ook aanbevolen de mogelijkheden van het HIS beter te gebruiken en zo veel mogelijk patiëntkarakteristieken op een uniforme plaats te registreren. Een belangrijk punt bijvoorbeeld waar we tegenaan liepen, was het feit dat er vier diverse mogelijkheden waren om het rookgedrag van een patiënt te registreren. De SGE wil nu één rookentiteit kiezen en de patiënten met een andere rookvariabele hierop checken en updaten. Natuurlijk moet het belang van de patiënt voorop gesteld blijven. Een huisarts moet niet alleen gefocust zijn op het registreren. De zorg staat immers voorop. De huidige registratie is niet perfect maar het is heel belangrijk dat de SGE nu breed gedragen, concrete stappen zet om aan de slag te gaan met het verbeteren van de (registratie van) zorg voor patiënten met COPD. Epidemiologie van en risicofactoren voor vallen bij mensen met verstandelijke beperkingen DOOR SERVAAS VAN ZIJL BEGELEIDERS: HENNY LANTMAN & MARIAN MAASKANT Valincidenten zijn bij ouderen nationaal en internationaal een groot gezondheidsprobleem en kunnen leiden tot ernstige lichamelijke en psychische schade. Bij ouderen is er al veel bekend over risicofactoren met betrekking tot valincidenten, en is er een goede richtlijn (“Valpreventie bij ouderen”, CBO 2004) om het risico op valincidenten te verkleinen. Ook bij mensen met verstandelijke beperkingen is het belangrijk meer inzicht te krijgen in de incidentie van vallen plus de negatieve gevolgen daarvan. Dat geldt ook voor de geassocieerde risicofactoren voor vallen met daaraan gekoppeld de mogelijke implicaties voor preventie. Het doel van deze WESP was dan ook inzicht te verkrijgen in de incidentie van valincidenten bij mensen met verstandelijke beperkingen en de risicofactoren daarop. Het onderzoek werd uitgevoerd bij de Stichting Pergamijn (vroegere Pepijn & Paulus). De onderzoekspopulatie bestond uit 831 personen. Alle gemelde valincidenten in een periode van 21 maanden werden verzameld, samengevoegd met het cliëntenregister en geanalyseerd. In deze periode werden 474 valincidenten gemeld bij 200 cliënten. Dit betekent dat 24% van de residentieel wonende cliënten gevallen was. De meeste valincidenten werden veroorzaakt door struikelen of door het verlies van evenwicht. Verplaatsingen, voortbewegen, vallen uit de stoel en insulten waren daarnaast ook oorzaken van vallen. Vrouwen vielen significant vaker. Dit gold ook voor cliënten met (zeer) ernstige verstandelijke beperkingen, cliënten met epilepsie en niet/semiambulante cliënten. Om uiteindelijk tot een valpreventieprotocol voor mensen met verstandelijke beperkingen te komen zal ook een kwaliteitsproject met betrekking tot de registratie van valincidenten moeten plaatsvinden. Vooral de oorzaken en gevolgen van een valincident verdienen hierbij aandacht. Een goede valregistratie dient verder valide, gemakkelijk en snel in te vullen te zijn. Bepaalde incidenten zullen niet te voorkomen zijn, maar met het juiste beleid op het gebied van kennisverbreding en een goede, multidisciplinaire samenwerking zou de valincidentie aantoonbaar teruggebracht kunnen worden. Met het oog op de huidige decentralisatie in de zorg voor mensen met verstandelijke beperkingen, is het ook voor de huisarts van belang bewust te zijn van het verhoogde risico op valincidenten van mensen met verstandelijke beperkingen. 17

18 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication