55

op één lijn 36 1e uitgave 2010 hebben. Dit gebrek aan motivatie gaat gepaard met het gevoel van de roker dat het roken zijn of haar eigen verantwoordelijkheid is en van niemand anders. • Hulpverleners zijn volgens de rokers niet actief en doortastend genoeg naar rokers toe in de begeleiding van stoppen met roken en geven te weinig concrete handvatten. Tevens missen ze intensieve ondersteuning en iemand om op terug te vallen als het moeilijk wordt tijdens een stoppoging. Dit in tegenstelling tot wat over de eigen verantwoordelijkheid gezegd werd. • Rokers zetten niet snel de eerste stap om hulp te vragen voor stoppen met roken. Dit komt door verschillende factoren, zoals onder andere niet weten van de aanwezigheid van hulp bij stoppen met roken in het gezondheidscentrum, geen goede klik hebben met de hulpverlener en het feit dat ze überhaupt weinig bij de huisarts komen. • Rokers zoeken een hulpmiddel dat de zekerheid geeft dat ze stoppen met roken, maar een dergelijk wondermiddel bestaat niet. Over de hulpmiddelen die wel gebruikt worden, bestaan veel negatieve en positieve vooroordelen die het effect beïnvloeden. zo heerst er veel angst en onduidelijkheid over zyban als hulpmiddel voor stoppen met roken, aangezien dit geregistreerd staat als een antidepressivum. • De meeste rokers vinden het anti-rook beleid van de overheid overdreven, nutteloos en bemoeizuchtig. Rokers worden er zelfs door gedemotiveerd en zetten de hakken in het zand, waardoor het juist een averechts effect lijkt te hebben. Er valt dus nog veel te verbeteren in de zorg rondom stoppen met roken, maar optimale zorg vereist van zowel de roker als de hulpverlener verschillende aanpassingen. zo zou de huisarts meer tijd kunnen besteden aan motivatieverhogende interventies voordat hij de roker doorverwijst naar de praktijkondersteuner. Tevens zouden wellicht minder rokers uit beeld raken als deze twee hulpverleners beter met elkaar zouden communiceren na de verwijzing. Uiteindelijk dient de motivatie van de roker hoog genoeg te zijn om de stoppoging te laten slagen, maar een eerste stap dient misschien toch door de hulpverlener gezet te worden. Uiteraard valt hierover te discussiëren, want het belang van de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt wordt door zowel de hulpverlener als de patiënt duidelijk naar voren gebracht. Mocht u meer informatie wensen over dit onderzoek? Neemt u dan contact op met Daniel kotz, onderzoeker op het gebied van stoppen met roken, www.daniel-kotz.de. Uitval bij CoPd beweegprogramma’s in de eerstelijns fysiotherapiepraktijk WESP GASTON PEEk. BEGELEIDER TINY vAN MERODE. COPD beweegprogramma’s zijn effectief gebleken bij de revalidatie van COPD patiënten en hebben een positief effect op de longfunctie. Maar wat ook blijkt is dat beweegprogramma’s voor chronisch zieken over het algemeen een hoog uitvalspercentage kennen. De redenen hiervoor zijn zeer divers. Uitval binnen beweegtrajecten leidt niet tot effectiviteit van het traject en is voor patiënt en begeleidend arts/ fysiotherapeut ook niet wenselijk. We hebben de mate en oorzaken van uitval bij eerstelijns fysiotherapeutische beweegprogramma’s kwantitatief en kwalitatief onderzocht. In het kwalitatieve deel zien we de alledaagse problematiek rondom de uitval. Het interpreteren van de beleving van de betrokkenen heeft een toegevoegde voor deze studie. Meer inzicht in de problemen van uitval bij deze beweegprogramma’s zou de COPD revalidatie voor de patiënt kunnen verbeteren. De totale uitval is 11,5%. Er zijn geen significante voorspellers gevonden, maar we zagen wel een paar trends. Mogelijke voorspellers voor uitval zijn: een hoger BMI, roken en een hogere leeftijd onder de groep uitvallers dan personen die niet uitvallen. Naarmate patiënten langduriger deelnemen aan het beweegprogramma, lijkt uitval te verminderen. voorts zien we dat goede motivatie bij betrokken artsen, inhoud op maat (=aansluitend bij de wensen van de patiënt) en sporten in groepsverband de uitval 55

56 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication