16

op één lijn 43 2e uitgave 2012 2e uitgave 2012 subacromiale aandoeningen gebaseerd op echoverslagen van patiënten uit de eerste lijn. Tevens analyseren we verschillen in prevalentie per leeftijdsgroep (<65 en ≥65jr) en tussen duur van de klachten ((sub)acuut en chronisch). Methoden Voor deze observationele studie hebben we 240 echoverslagen uit het Orbis Medisch Centrum te Sittard-Geleen geanalyseerd: 20 uit elke maand van 2011, waarvan 10% van 65-plussers. Alle echo’s waren gemaakt door dezelfde ervaren physician assistent. Inclusiecriteria waren: 1. Verwijzing door huisarts 2. Leeftijd ≥18 jaar 3. Unilaterale klachten Resultaten Tendinitis calcarea (kalkdepot in een pees) komt het vaakst voor (29%), gevolgd door bursitis (12%), tendinopathie (12%), partiële dikte scheur (11%) en volledige dikte scheur (8%). Ouderen hadden significant vaker een volledige dikte scheur. De meest aangedane pees was de supraspinatuspees. Van alle verwezen patiënten hadden 97 (40%) geen afwijkingen op echo. Conclusie De prevalentie van specifieke schouder aandoeningen in de eerste lijn verschilt ten opzichte van de tweede lijn. Inzicht in deze prevalentie kan bijdragen aan de discussie of echografie gebruikt kan worden om een optimale behandelstrategie vast te stellen. Dit wordt momenteel onderzocht in de MUST-studie. WESP-student: Danique Peeters Artsen leren door vragen BEGELEIDER: WEMKE VELDHUIJZEN Achtergrond Evidence based medicine gaat er van uit dat artsen leren van patiëntgerelateerde, klinische vragen. In de literatuur wordt een grote variatie beschreven in het aantal klinische vragen dat een arts heeft, variërend van twee vragen per patiënt, tot een vraag per 15 patiënten, wat onvoldoende verklaard kan worden door een verschil in onderzoeksopzet. Doel Een beter inzicht in persoonlijke verschillen in het leerproces rondom klinische vragen is van belang om AIOS hierin beter te begeleiden. Binnen de UM is een expertgebaseerd zesstappen model ontwikkeld dat beschrijft hoe artsen leren van klinische vragen. Model: 1. Gevoel van onbehagen of nieuwsgierigheid 2. Voortbestaan van onbehagen 3. Interpretatie onbehagen als gevolg van tekort aan kennis of kunde 4. Bewustzijnbehoud 5. Informatieverzameling 6. Uitbreiding kennis en kunde Methode Door kwalitatief onderzoek via framework-analyse hebben wij het model aangepast en verfijnd waar nodig. De eerste resultaten zijn gebaseerd op heranalyse van 13 bestaande focusgroepinterviews onder geneeskundestudenten en arts-assistenten. Deze heranalyse werd 16 gevolgd door eigen dataverzameling via praktijkobservaties en diepte-interviews met 9 eerstejaars AIOS Huisartsgeneeskunde. Resultaten Onze belangrijkste resultaten zijn: 1. Onbehagen is, meer dan nieuwsgierigheid, een drijfveer voor leren. 2. Leren-sturend onbehagen speelt niet alleen ten tijde van patiëntencontact, maar kan ook van tevoren of achteraf optreden. 3. Correct interpreteren van onbehagen is relevant voor het leereffect. Conclusie We hebben empirisch bewijs gevonden voor het bestaan van alle zes de stappen, en het model waar nodig aangepast en verfijnd.

17 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication