29

1 e uitgave 2015 Dertig jaar toetsing ‘ De weegschaal maakt het varken niet vet’ DOOR BERT TEN BERGE, GEPENSIONEERD HUISARTS EN OUD MEDEWERKER HUISARTSOPLEIDING Terugblik van een videotoets-observator Sinds de start van de huisartsopleiding in Nederland bestaat de behoefte om de ‘huisartsen in opleiding’ (aios, voorheen haio’s) onderwijs te geven op het gebied van de consultvoering en voor zover mogelijk de resultaten te toetsen. In de bijna 50 jaar die sindsdien verstreken zijn, is er met wisselend succes veel geëxperimenteerd met toetsinstrumenten. Aangezien ik die gehele periode heb meegemaakt als huisarts in opleiding, huisarts, huisartsopleider en huisartsbegeleider wil ik in dit artikel stilstaan bij een aantal constanten en variabelen in de rijke toetshistorie. Een constante in al die 50 jaar is de behoefte van huisartsopleidingsinstituten om over de aios die zij opleiden aan het eind van het opleidingstraject een oordeel te kunnen geven: geschikt of ongeschikt als huisarts. Zij hebben hiertoe ook de plicht, omdat onze samenleving verwacht dat er gekwalificeerde huisartsen worden afgeleverd. Naast het oordeel ‘geschikt of ongeschikt’ willen zij ook inzicht krijgen in de mate waarin het onderwijs garant staat voor een goede opleiding. Wanneer je wilt toetsen is de eerste grote vraag die zich aandient: over welke kwaliteiten moet een huisarts op communicatief en vakinhoudelijk gebied beschikken om het oordeel ‘geschikt’ te krijgen? Het moge duidelijk zijn dat in een tijd waarin er nog geen NHG-standaarden waren deze vraag op vakinhoudelijk gebied nauwelijks te beantwoorden was. Het gevolg was dat de performance van de huisartsopleider bijna als ‘gouden standaard’ beschouwd werd. Een tweede gevolg was dat de opleidingsinstituten zich meer gingen richten op de communicatieve aspecten van het huisartsenvak: ‘het praten met de patiënt’. Dit leidde in de wereld van de specialisten toentertijd tot karikaturale voorstellingen van de opleiding tot huisarts. Toen ik mij als pas gevestigd huisarts voorstelde aan een specialist zei hij tegen de hoofdzuster: ‘Kijk dat is nu zo’n moderne arts: maatschappelijk werker met medische aantekening’. Over de communicatieve kwaliteiten waarover een goede huisarts altijd diende te beschikken kon men het snel eens worden. De huisarts moest belangstelling laten zien voor de mens tegenover hem, hij moest in staat zijn een goed contact tot stand te brengen en hij moest duidelijk krijgen wat de patiënt van hem wilde of verwachtte om daar vervolgens een passende oplossing voor kunnen bedenken. Deze onderdelen van de communicatieve vaardigheden zijn nog verder uit te werken maar laat ik in het kader van dit artikel nu rusten. De tweede grote vraag die dan op tafel komt is: hoe meten we deze kwaliteiten? Tijdens mijn opleiding en tijdens mijn eerste jaren als opleider waren directe observatie of luisteren naar geluidsbandjes de enige middelen om een indruk te krijgen van het functioneren van een huisarts in opleiding. Wat de opleider goed of slecht vond was het enige referentiekader, net zoals te grote of te kleine testikels altijd afgemeten werden aan de grootte van de testikels van de onderzoeker. Weinig objectief dus. Maar in de loop van de jaren tachtig gloorde er licht aan de toetshorizon. De MaasGlobaal werd ontwikkeld als meetinstrument voor de consultvoering van de huisarts. Eindelijk was er een instrument om de communicatie met de patiënt te kunnen beoordelen. De consulten van de aios werden nu beoordeeld volgens de toets-items van de Maas-Glo-baal. Dit leidde tot de nodige wrevel bij aios en opleiders. De klacht luidde: als al deze items in een consult moeten zitten dan wordt consultvoering een kunstje en dat kun je een aap ook leren. En daar voelde men zich uiteraard te goed voor. Hier deed zich het probleem voor dat het meetinstrument geen onderwijsinstrument was. De weegschaal maakt het varken niet vet, de Maas-Globaal leidt niet tot fantastische consulten. De instituten kregen toen wel in de gaten dat de vakinhoudelijke beoordeling nog wel bij de opleiders kon berusten, maar het beoordelen van de consultvoering moest mede een taak van het instituut zijn. En zo werd begin jaren negentig de videotoets ontwikkeld 29 op één lijn 51

30 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication