39

3e uitgave 2016 Sigaar uit eigen doos Dankbaar DOOR T.E. GRIJS Uitwisselen van ervaringen vormt een belangrijk bestanddeel van de terugkomdagen van de aios. Allerlei thema’s komen aan de orde, verwachte en onverwachte. Voor de zomervakantie bracht een aios het gebrek aan dankbaarheid van de patiënt in. Gaan we het nog meemaken dat patiënten je bedanken voor het werk dat je voor hen gedaan hebt? Vindt de patiënt het vanzelfsprekend dat de dokter in zijn zorg geen grenzen bepaalt en straft hij het tekortkomen af met een klacht? In haar betoog vervolgde ze met de vraag of het vak de komende generatie huisartsen nog voldoening zou geven. Had ze niet vijfentwintig jaar eerder huisarts moeten zijn? Toen kon je het vak met plezier uitoefenen. Dan vraag je je toch af, hebben wij als huisartsopleiders en huisartsbegeleiders ons vak in de gesprekken met de aios geromantiseerd? Hebben we het te mooi verteld en worden de jonge artsen tegenwoordig met een andere werkelijkheid geconfronteerd? Denken we dat het vroeger beter was, omdat we zelf moeite hebben met de verharding in de contacten met de patiënten? Vragen die door mijn hoofd schoten, maar die zij niet stelde. Ze vroeg me wel hoe ik dankbaarheid ervaren heb in mijn werk en hoezeer ik dankbaarheid nodig had. Ik antwoordde haar, dat ik iets zeker nodig heb gehad en wel een blijk van waardering. In een kleinigheid kan een dergelijke blijk zitten. Zeep in een zilveren doosje. De zeep mocht alleen de dokter gebruiken. Het kopje thee van de vrouw van de gepensioneerde schoolmeester, dat ze bij elk huisbezoek serveerde. “Drinkt u de thee van melisse en kamille dokter, dat kalmeert.” Ik maakte klaarblijkelijk een gejaagde indruk. Bij iedere visite aan een oud-mijnwerker met een ernstige vorm van stoflongen verzocht hij zijn vrouw: “Oma, schenk de dokter eerst een kopje koffie in, voordat ik begin te klagen” en dan kon hij een minuut lang geen woord uitbrengen. Tijdens het uitwisselen van ervaringen bleef één patiënt door mijn hoofd spelen. Ik heb er niets over verteld in de groep, maar het verhaal van Jan liet mijn gedachten niet los. Ik kende hem van de lagere school, hij zat twee klassen boven mij. Ik was al jaren in het dorp gevestigd, toen hij zijn vrouw vergezelde bij een spreekuurbezoek. Terloops merkte zijn vrouw op dat Jan twee vetbulten op zijn hoofd had. Die kunt u toch zeker weghalen? “Ja, dat kan” zei ik neutraal om mijn gretigheid te verbergen, “voor een sigaar valt dat te regelen”. Jan glimlachte zuinig, hij kende het verhaal dat ik dagen goed ziek was geweest in de vierde klas nadat ik een sigaar uit de Uiltje doos van mijn vader gerookt had. Jan kwam twee weken later op het kleine chirurgie spreekuur, duidelijk niet op zijn gemak. Hij ging op de onderzoek bank liggen en ik spoot de lokale verdoving. Ik frommelde het mesje aan de scalpelhouder. Jan keek met grote ogen toe, sprong plots op, trok zijn jas aan vertrok zonder een woord, de assistente en mij sprakeloos achterlatend. Ik heb ’s avonds met Jan gebeld, hij gaf verder geen verklaring, hij zag gewoon af van de ingreep. Jaren later zag ik Jan weer. Zijn vrouw had ik verwezen naar de internist en de onheilspellende diagnose was snel duidelijk geworden. Pancreaskopcarcinoom luidde het oordeel van de specialist. Een resectie bleek niet mogelijk, de chirurg combineerde een biliaire bypass met chemotherapie. Thuis ging de vrouw van Jan snel achteruit. Ik bezocht haar in de laatste drie weken van haar leven dagelijks. Ik zat naast haar bed en aan de overkant stond Jan, stil, geen woord, geen vraag. Klaarblijkelijk had hij het er moeilijk mee. “Mag het”, dacht ik, “als je beiden 48 bent?” Als ik wegging, zei hij steevast “tot morgen dokter”. Hij sprak het uit als een vanzelfsprekendheid, bijna als een eis, zo voelde ik het. Ik voelde geen waardering en dat deed pijn. Drie dagen na de begrafenis van zijn vrouw belde Jan op een avond bij ons thuis aan. Hij gaf mij een klein doosje met drie sigaren, Cohiba Esplendido, vrij prijzige Cubaanse sigaren, zo hoorde ik de volgende dag van de sigarenwinkelier in het dorp. “Voor u dokter” was alles wat Jan zei. “Maar Jan?” begon ik. “Nee dokter, het is goed zo, ik kan het niet”, hij draaide zich om en liep weg. Ik kreeg geen contact met hem in de weken erna. Op de avond van de zeswekendienst van zijn vrouw stond hij om tien uur voor onze deur. “Mag ik even binnen dokter, vijf minuten?” “Natuurlijk Jan, kom binnen” was mijn reactie. 39 op één lijn 56

40 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication