15

Als ik stilval, hoor ik weer dat geluid. Nu weet ik zeker wat hij aan het doen is. Iets, wat ik al lang gedaan heb. En ik weet ook wat hij straks zal gaan zeggen. ‘Nog meer, Tim?’ Nog meer? Hallo, is dit niet genoeg dan? Toch praat ik verder. ‘Ik vergelijk het wel eens met een zwembad. Ik zweef diep onder water. Boven me zie ik de anderen. Mijn ouders, mijn zusjes, mijn klasgenoten, jou, genieten van het leven en plezier hebben. Ik zie het, maar ik kan er zelf niet komen. Soms wil ik het wel, weer deel uitmaken van het gewone leven, maar heb ik er niet eens de energie voor.’ Aan de andere kant van de lijn hoor ik Bas diep ademhalen. Ik zet me onwillekeurig een beetje schrap. Nu komt het. Dat, wat ik alleen weet, maar waar ik niet aan wil. ‘Tim… volgens mij ben jij hartstikke depressief man!’ Ik bijt mijn kaken hard op elkaar. Na al die maanden is er iemand, die het hardop tegen mij zegt. Het oordeel. Zwakkeling. Slapjanus. Een jonge vent als ik hoort niet depressief te zijn. Ik ben mislukt. ‘Tim…?’ ‘Eh… ja, misschien heb je wel een beetje gelijk.’ ‘Je moet hulp zoeken, man! Dit is echt niet goed. Hier ga je aan kapot.’ Ik proef bloed, ik heb te hard op mijn wang gebeten. ‘Ja, misschien wel. Maar ik ga ophangen. Spreek je nog wel, oké?’ Snel druk ik op het rode hoorntje. Ik loop naar het raam en druk mijn hete voorhoofd tegen het koude glas. Hulp zoeken. Ik heb alles allang gegoogled. Hulp betekent praten. Erover praten. En dat wil ik niet. Wat heeft het voor zin? Alsof daarmee alles opeens opgelost zou zijn. Als er nou een pilletje voor was. Gewoon zo’n klein, wit dingetje, driemaal per dag. Een felle rukwind trekt de laatste bladeren van de enige boom in onze straat. En daarmee verdwijnt het laatste beetje groen, op wat onkruid tussen de tegels na. Ik moet denken aan onze tuin, thuis. Eén en al groen. Zou onze kastanjeboom ook al kaal zijn? Dat ding is al jaren ziek, maar pa wil ‘m nog steeds niet omzagen. ‘Laten we hem nog een kansje geven’, is zijn stereotype antwoord als we het er thuis voor de zoveelste keer over hebben. Er zaten dit jaar weer geen kastanjes aan. Dat ding lijdt echt een vruchteloos bestaan. Die boom en ik hebben heel wat gemeen. Toch viel het vertellen me mee. Bas reageerde eigenlijk super. In mijn hoofd had ik dat gesprek al honderd keer gevoerd. Had ik zijn stem haast hardop gehoord. ‘Wat, jij depressief? Zo’n jonge vent als jij? Ga weg man! Gewoon een modeverschijnsel, dat je je hebt laten aanpraten door die overbezorgde moeder van je. Kom op, man. Niet aanstellen, gewoon meedoen. Je zult zien, dan zijn die sombere buitjes van je zo weer voorbij. Heel dat depri-gedoe van tegenwoordig is gewoon een westers luxeprobleem. In arme landen kennen ze dat echt niet eens, daar gaan ze gewoon door. Wij zijn hier met z’n allen veel te verwend geworden.’ Ik ga achter m’n bureau zitten. Uit de la haal ik een boek. Daar, tussen de laatste bladzijden, zit het. Ik trek het velletje papier er tussenuit en strijk het glad. Mijn ogen glijden over de regels op het briefj e. Sorry dat ik niet de zoon ben die jullie graag wilden hebben. Sorry dat ik jullie levens vergal. Sorry dat ik zo’n nietsnut ben. Sorry dat ik vaak zo down ben. Sorry dat ik besta. Jullie verdienen zoveel beter. Ik hou van jullie. Tim Wat bezielde me, toen ik dit een paar dagen geleden opschreef? Ik schud m’n hoofd. Ik weet natuurlijk exact wat me toen bezielde. Op die dag was de duisternis compleet. Helemaal uitzichtloos. Ik had me nog nooit zo ellendig gevoeld. Ellendig. Uitlandig betekende dat, zei een spreker pas op een avond van de studentenkring. Hij had het beeld van een vluchteling gebruikt om het duidelijk te maken. Verdreven uit hun eigen vertrouwde, veilige omgeving, verjaagd naar een andere, ongastvrije omgeving. Opgesloten in een kamp, te midden van een volk dat hen liever zag gaan dan komen en zonder zicht op een beter leven. Ik had me tijdens die dagopening maar net goed kunnen houden, zo hard kwam het beeld bij me binnen. Uitlandig, dat was ik. Ellendig. De spreker was verder gegaan. Terug naar het begin. Daar, waar alles nog perfect in harmonie was geweest. Waar het woord ellende nog niet eens bestond. Het paradijs. Toen had hij de sprong gemaakt, helemaal naar het andere eind van de Bijbel. Openbaring 21. De nieuwe aarde, waar het woord ellende zou ophouden te bestaan. Nooit meer uitlandig, maar voor altijd thuis. Ik gris het briefj e van mijn bureau en scheur het in duizend snippers. Ik wil dit niet meer! Bas heeft gelijk, ik weet het. Ik heb hulp nodig. Ik staar naar de snippers op de vloerbedekking rondom me. Mijn besluit is genomen. Ik ga hulp zoeken. Zo snel mogelijk. Eeuwoud Koolmees, september 2019 15

16 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication