13

Hoofdstuk 2 Gevangen Au. Cas kreunde. Zijn hoofd bonkte en hij was misselijk. Hij probeerde te bewegen, maar zijn poten zaten klem. Zijn staart voelde beurs en zijn vleugel deed ontzettend zeer. Eigenlijk deed zijn hele lijf pijn. Wat was er gebeurd? Het laatste wat hij zich kon herinneren, was dat hij vliegend die dode boom in brand had gestoken. En pijn, heel erge pijn. Maar dat was buiten geweest. Was hij nu ergens binnen? Het stonk hier vreselijk. Cas probeerde zijn neus dicht te houden. De stank van zweetvoeten en rottend afval maakte dat hij bijna moest braken. Waar was hij? Het rook hier niet naar thuis. Daar rook het naar gebraden vlees, vuursteen en drakenhuid. Hij probeerde zijn ogen te openen. Zijn oogleden waren heel zwaar. Het leek wel of hij ze omhoog moest duwen. Eindelijk lukte het om zijn ogen een klein stukje open te krijgen. Het was donker. Te donker om goed te kunnen zien. Hij voelde steen om zich heen. Sommige stukken wand leken een beetje licht te geven. Was hij in een grot? Ja, nu wist hij het weer, hij was tegen een berg aangeknald. Was hij daarna door de grond gevallen? Maar er was geen frisse lucht boven hem. Geen wind. Hij hoorde geen geritsel van bladeren of het stromen van water. Geen enkel geluid dat hem bekend voorkwam. Heel ver weg leek er gezongen te worden. Geklap, maar het klonk stenig. Een feestje? Van wie? 13

14 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication