0

Iris Lekkerkerk met illustraties van Joke Nederhand-Wijnbergen

Cas en de karbonkels © 2021, Iris Lekkerkerk ISBN: ISBN 978-94-6247-251-8 NUR: 210 1e druk, 2021 Illustraties: Joke Nederhand-Wijnbergen Schrijfadvies & redactie: Maaike Molhuysen, Christine Pannebakker en Agnes Wagenaar Eindredactie: Vormgeving: Daniëla Postma, www.jouwlevenineenboek.nl Daniëla Postma, www.jouwlevenineenboek.nl Alle rechten zijn voorbehouden. Teksten uit deze uitgave mogen uitsluitend gebruikt worden na schriftelijke toestemming van de auteur, Neem bij twijfel contact op, via www.cashetgroenedraakje.nl 4

Inhoud Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 12 Vuurspugen Gevangen Vriendschap Sleutel Wachtwoord Bedreiging Voorspelling Helpers Ontmoeting Dubbelgevouwen Goudvondst Feestmaal 7 13 24 36 44 53 61 66 72 81 89 95 5

6

Hoofdstuk 1 Vuurspugen Heel lang geleden, in een land ver van hier, woonde een kleine draak. Nu is een kleine draak niet heel erg klein. Dit draakje was zo groot als een vrachtwagen. Maar vergeleken met zijn ouders was hij klein. Zijn moeder was zo lang als een trein en zo hoog als een huis. En zijn vader was zo groot als een vliegtuig. Het draakje heette Casparilarikarikim. Het was natuurlijk lastig om elke keer ‘Casparilarikarikim, kom hier’ of ‘Casparilarikarikim, kom eten’ te roepen. En bij gevaar was het helemaal vervelend. Tegen de tijd dat je ‘Casparilarikarikim’ had gezegd, had het draakje zijn poot al gebrand, zijn neus gestoten of zijn vleugel bezeerd. Dus werd hij Cas genoemd. Cas had al leren vuurspugen, want dat hoort erbij voor draken. Als het hem lukte om precies die ene losse tak in brand te zetten of dat ene dode boompje vlam te laten vatten, dan was hij heel trots op zichzelf. Maar soms ging het vreselijk mis. De eerste keer dat zijn moeder hem wilde leren hoe hij moest vuurspugen, schrok hij zó van de vlam dat hij de verkeerde kant uit blies. Recht naar zijn moeder toe. Ze kon net op tijd een poot voor haar gezicht slaan, maar ze verbrandde die poot wel. Dat deed zo’n pijn, dat ze om zich heen 7

ging slaan met haar vleugels. Tegen de tijd dat haar poot een beetje was afgekoeld, lag er een half bos om. Toen Cas later met zijn vader ging oefenen, moest hij opeens niezen. Precies op het moment dat er een vlam uit zijn mond kwam. 8

De vlam schoot naar zijn vaders staart en stak die in brand. Zijn vader zwiepte zo heftig met zijn staart in het rond om de vlammen uit te krijgen dat de andere helft van het bos omging. Dus oefende Cas nu liever in zijn eentje. Hij verbrandde drie bomen, zette vier bergtoppen in de fik en verdampte vijf meertjes voor hij het een beetje onder de knie had. Of beter gezegd: onder de tong. Vuurspugen is ook erg moeilijk. Eerst moest Cas genoeg vuursteen kauwen en daarbij niet op zijn tong bijten, want daarmee verbrandde hij de eerste boom. Daarna moest hij het vuursteen gruis in zijn tweede maag laten vallen. Niet in zijn eerste maag, want die is voor gewoon eten. Toen dat toch gebeurde, verdampte hij een meertje. Het is heel pijnlijk als je vuursteengruis in je eerste maag krijgt. Om een vonk te maken, moest hij boeren en tegelijkertijd met zijn tanden knarsen. Dat is niet gemakkelijk, probeer het maar. En hij moest op het goede moment zijn mond wijd opendoen. Toen hij dat vergat, deed zijn mond zo zeer dat hij van schrik een bergtop in de fik zette. Maar het moeilijkste was om te leren richten met zijn kop en de grootte van de vlam regelen met zijn adem. Vandaar dat Cas nog twee bomen, drie bergtoppen en vier meertjes verwoestte voor hij dat goed kon. Eigenlijk had Cas op school moeten leren vuurspugen, maar hij was verhuisd voordat ze daaraan waren begonnen. Hij woonde nu te ver van school vandaan en kon er niet meer naartoe. Maar dat vond Cas fijn. Op school was het de laatste tijd helemaal niet 9

leuk geweest. De pootballers hadden steeds met hun bal zijn tuintje omvergeschopt of waren door zijn zandtekeningen gerend. Daar waren ze mee begonnen, nadat zijn zogenaamde vriend Ivan, Cas had beschuldigd van het stelen van de lievelingssteen van de juf. Maar Ivan, die valse vriend, had die steen zelf gestolen! Helaas wilde niemand Cas geloven, zelfs de juf niet. Daarom deed Cas nu alles alleen. Vrienden kon je niet vertrouwen. Vandaag wilde Cas leren om vuur te spugen, terwijl hij vloog. Dan zou hij pas een echte draak zijn! Maar eerst ging hij ontbijten. Bij het ontbijt zei de vader van Cas: ‘Er is bijna geen vuursteen meer, omdat je zo veel hebt geoefend met vuurspugen. Ik ga onze voorraad aanvullen. Wat ga jij vandaag doen, Cas?’ Cas slokte nog een gebraden kippetje in één hap op voor hij zei: ‘Ik ga vandaag vliegend vuurspugen.’ Daarna schrokte hij een gebakken vis naar binnen. ‘Mag ik nog een ham, mam?’ Hij keek hebberig naar de ham die in de haard hing. ‘Vooruit dan maar, als je goed kauwt.’ Zijn moeder stak haar poot op. ‘En je groentes opeet. Groene draakjes hebben groentes nodig om te groeien.’ Cas vroeg zich af of oranje draakjes dan oranjes moesten eten, zoals worteltjes of sinaasappels. En aten gele draakjes geeltjes? Hij keek met opgetrokken neus naar de bak spruitjes voor hem. Hij had een hekel aan de groentes die hij bij zijn ontbijt moest eten. Vooral aan spruitjes en spinazie. Hij kon niet wachten tot hij groot was. Volwassen draken aten alleen vlees. Cas hield zijn neus dicht en gooide de spruitjes in zijn bek. Snel slikte hij alles door. Hij rilde en 10

pakte vlug de ham. Daar kauwde hij vijf keer op. Dat moest genoeg zijn. Gelukkig was de smaak van de spruitjes nu verdwenen. ‘Ik ga ons goud tellen. Stoor me niet, want dan raak ik de tel kwijt.’ Zijn moeder pakte haar gouden mantel. Die trok ze altijd aan, als ze naar hun schat ging. Ze nam de linkergang en verdween in het donker van de grot. ‘Het is ver vliegen naar de vuursteenberg, dus moet ik nu ook weg. Fijne dag, Cas,’ zei zijn vader. Hij pakte een stapel lege zakken en vloog weg. Cas vulde een zak met vuursteen, terwijl hij bedacht waar hij heen kon gaan. Ergens waar hij niets kapot kon maken. Hij had het heel naar gevonden dat hij bij het oefenen bomen, bergtoppen en meertjes had beschadigd. Opeens wist hij het. De Bonkbergen! Zijn ouders hadden hem erover verteld. Het zou een kaal gebied zijn en het lag ver weg, een heel stuk vliegen van hun grot vandaan. Cas maakte een dansje. Daar zou hij het goed kunnen leren. Wat een geluk dat hij zoveel had gegeten. Vliegen kost een hoop energie. Hij moest nu snel vertrekken, anders had hij te weinig tijd. Zijn ouders wilden dat hij voor het donker thuis was. Cas pakte de zak en liep naar de rand van de grot. Hij spreidde zijn vleugels en liet zich vallen. De wind suisde langs zijn oren, tot hij met zijn vleugels op en neer ging slaan. Heerlijk vond hij dat eerste moment van vallen, voordat hij vloog. Hij zag het groene gras bij de rivier in de verte. Iets verderop lagen er boomstammen op de grond. Dat was het restje van het bos dat was omgevallen tijdens het oefenen met zijn ouders. Gelukkig konden ze het hout voor hun vuur gebruiken, zodat het niet verloren ging. 11

Met flinke vleugelslagen vertrok hij naar de Bonkbergen. Hij had de zon achter zich, dus kon hij het gebied waar hij overheen vloog goed zien. Bossen, meren, velden, valleien en de weides met hun vee. Langzamerhand kwamen er meer rotsen. Toen hij moe begon te worden, rustte hij even uit op een bergtop. Het was toch verder dan hij dacht. Had hij maar wat te eten meegenomen. Nou ja, vanavond zou hij weer thuis zijn. Hij steeg op en vloog verder. Vliegen gaf hem een machtig gevoel. Alsof hij de baas was over alles wat hij zag. Na een tijdje was er alleen nog maar rots onder hem te zien, met af en toe een dode boom of struik. Goed oefenmateriaal. Hij maakte de zak open en haalde er een stuk vuursteen uit. Kauwend vloog hij verder. Die top daar, díé wilde hij raken. Hij vloog erheen. Voordat hij zijn vlam klaar had, was hij er al overheen gevlogen. Jammer, gewoon verder oefenen. Bij de volgende top was zijn vuur op, voor hij er was. Het was toch lastiger dan hij dacht. De ene keer was hij te vroeg, dan weer te laat. Of hij vloog te hoog of te laag. Na zeventien keer proberen lukte het eindelijk en sloeg het vuur om de top heen. Cas maakte een koprol in de lucht. Hij kon het! Urenlang bleef hij oefenen tot hij moeiteloos elke steen kon raken die hij wilde. Uiteindelijk stak hij een dode boom in brand. Met een grote glimlach keek hij achterom naar de vlammen. Wat was het prach- Boink. Au! Cas voelde hoe hij langs de rotsen naar beneden gleed. Hij probeerde met zijn vleugels te slaan, maar zijn rechtervleugel zat klem. Boink. Auwauwauwau. Hij gleed niet meer. Het werd zwart om hem heen. 12

Hoofdstuk 2 Gevangen Au. Cas kreunde. Zijn hoofd bonkte en hij was misselijk. Hij probeerde te bewegen, maar zijn poten zaten klem. Zijn staart voelde beurs en zijn vleugel deed ontzettend zeer. Eigenlijk deed zijn hele lijf pijn. Wat was er gebeurd? Het laatste wat hij zich kon herinneren, was dat hij vliegend die dode boom in brand had gestoken. En pijn, heel erge pijn. Maar dat was buiten geweest. Was hij nu ergens binnen? Het stonk hier vreselijk. Cas probeerde zijn neus dicht te houden. De stank van zweetvoeten en rottend afval maakte dat hij bijna moest braken. Waar was hij? Het rook hier niet naar thuis. Daar rook het naar gebraden vlees, vuursteen en drakenhuid. Hij probeerde zijn ogen te openen. Zijn oogleden waren heel zwaar. Het leek wel of hij ze omhoog moest duwen. Eindelijk lukte het om zijn ogen een klein stukje open te krijgen. Het was donker. Te donker om goed te kunnen zien. Hij voelde steen om zich heen. Sommige stukken wand leken een beetje licht te geven. Was hij in een grot? Ja, nu wist hij het weer, hij was tegen een berg aangeknald. Was hij daarna door de grond gevallen? Maar er was geen frisse lucht boven hem. Geen wind. Hij hoorde geen geritsel van bladeren of het stromen van water. Geen enkel geluid dat hem bekend voorkwam. Heel ver weg leek er gezongen te worden. Geklap, maar het klonk stenig. Een feestje? Van wie? 13

14

Op een paar plekken drukte er wat op zijn lijf. Hij rilde, maar stopte er meteen mee. Het deed te veel pijn. Cas probeerde zijn kop op te tillen, maar iets hield zijn nek tegen. Met zijn klauw probeerde hij bij zijn nek te komen. Er zat een ketting omheen! Hard rukte hij aan de ketting maar die gaf niet mee. Nog harder trok hij, maar de ketting zat stevig vast. Hij zat gevangen! Wild schudde hij met zijn kop heen en weer. Hij kreeg direct koppijn en werd misselijk. Het donker werd nog donkerder… tot alles weg was. Cas werd wakker met een vieze smaak in zijn mond. Een beetje zurig, maar niet lekker zoals bij appels of bessen. Eerder smerig zoals bij bedorven groente. Hij had één keer rotte kool gegeten en dat was zo goor geweest. Hij had ervan moeten overgeven. Zijn moeder had zijn mond afgeveegd. Ze had hem lekker fris water gegeven om de vieze smaak weg te spoelen. Waar was zijn moeder? Hij deed zijn ogen open. Het leek lichter om hem heen, hij kon nu beter zien. Hoewel, hij zag een rotsblokje met pootjes. Een lopend rotsblok? Met een gezicht en een tasje? Dat kon helemaal niet. Droomde hij? Het rotsblokje keek hem met open mond aan. Cas knipperde met zijn ogen. En zoef, weg was het. Cas zag nog net de tas achter een stel rotsen verdwijnen. ‘Hé, kom terug!’ Wat was dit voor raar wezen? ‘Hallo, wie ben jij?’ Er kwam geen antwoord. 15

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
Home


You need flash player to view this online publication