7

Hoofdstuk 1 Vuurspugen Heel lang geleden, in een land ver van hier, woonde een kleine draak. Nu is een kleine draak niet heel erg klein. Dit draakje was zo groot als een vrachtwagen. Maar vergeleken met zijn ouders was hij klein. Zijn moeder was zo lang als een trein en zo hoog als een huis. En zijn vader was zo groot als een vliegtuig. Het draakje heette Casparilarikarikim. Het was natuurlijk lastig om elke keer ‘Casparilarikarikim, kom hier’ of ‘Casparilarikarikim, kom eten’ te roepen. En bij gevaar was het helemaal vervelend. Tegen de tijd dat je ‘Casparilarikarikim’ had gezegd, had het draakje zijn poot al gebrand, zijn neus gestoten of zijn vleugel bezeerd. Dus werd hij Cas genoemd. Cas had al leren vuurspugen, want dat hoort erbij voor draken. Als het hem lukte om precies die ene losse tak in brand te zetten of dat ene dode boompje vlam te laten vatten, dan was hij heel trots op zichzelf. Maar soms ging het vreselijk mis. De eerste keer dat zijn moeder hem wilde leren hoe hij moest vuurspugen, schrok hij zó van de vlam dat hij de verkeerde kant uit blies. Recht naar zijn moeder toe. Ze kon net op tijd een poot voor haar gezicht slaan, maar ze verbrandde die poot wel. Dat deed zo’n pijn, dat ze om zich heen 7

8 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication