16

A. aait, aajt bijw. – altijd  aaltied + aait vedan - almaar rechtdoor  verdan aalte (v) - aalt, gier (mest)  vD’99 etym De grondvorm is waarsch. adel [15e eeuw] (= slijk) met var. addel, eddel. Het woord komt uit Oost-Ned. dialecten, m.a.w. het heeft een (oud-)Saksische oorsprong en leeft voort in het Engelse ww. addle (= rotten). In België zegt men doorgaans aal. EWN stelt dat de huidige slot -t in aalt later is toegevoegd, zoals meer voorkomt: burcht was eerst burg, fazant bleef i.h. Duits fasan enz. Van de streektaal uit gezien is een verwijzing naar  ‘n Iesselt en  Möppelt meer voor de hand liggend.  ‘iêne deur de aalte halen’ is goed Sallands voor ‘door het slijk halen (Curs. 13) + aalten reg.ww. - gier op het land verspreiden ≠ vD’99 + aaltengat (o) - mesthoop, gierkelder ≠ vD’99 mestvaalt gaat overigens terug op oud-Saks. faled (= veestal, mestput) + aaltenkelder - gierkelder (Raalte 10 e.a.)  achtereers (rijmpje) aaltied bijw. – altijd  aait aaltied deur - aldoor, continu  vD’99 aan (-) vz.  an (-) aander bnw. - ander ‘n aander - de ander (dan n’ ienen en dan weer n’ aander) ‘n aander: In Ommen klonk dit in de jaren 50 al als n’ ânder [lange a met neusklank] - n’ aandern dag - de volgende dag (- morgen, - avond, enz.) ‘s aanderndaangs - de volgende dag - ‘s aanderendaagns leup Mariegie met ‘n arm in de lichte (3e Kl. 108, H. v.Elburg e.a.) + de aandere wekke - de volgende week ≠ vD’99 ‘n aandermans - andermans; ook: n’ âander zien ...  ie könt niet oordielen over n’ aandermans / n’aander zien leed - weert zaecke (‘gebeurt het’) dat hie scape up een andermans lande dreve (orig. Markeboek Stegeren [1501] art. 7) ‘n aandermoal - 1. nog eens, een tweede keer; 2. een andere keer aanders  aans + ‘n aanderweg - ergens anders - a’j de gezinsverzörgster dan neudeg hebt is ze vake ‘n anderweg (H. Oldeman, 3e Kl. 69) - ende off sich geveele (‘t geviel) dat een ander wech in deser marcke enige sandtstuive weer (= was)... (Markeboek Gietmen art. 27 [1578], kopie [1645] + aanderweggens - ergens anders, elders - heur jonste breur Hendrieks is doar geboren, maar die doar tussendeur kwamen aanderweggens (Ak d’ogen 132 / 3e Kl. 74). *Het cursieve gedeelte van dit citaat is in Ak d’ogen weggevallen aans bijw. - anders äns aans, ärgens aans - ergens anders, elders aansumme - andersom aap (1) (m) - aap; klw. apie  zo muû as ’n aap: - dat ik zo muu as een aap boven op ’t diertie völle (Curs. 27) ≠ vD’99 + aap (2) (o) - snotneus, rotjong: - met dat aap zien Gro’va had ik bellegie e’trökken ≠ vD’99 aarde (grond), eerde  eerappel, eerbezen 19

17 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication