18

achterholt (o) - achterhout, zwenghout, dwarshout aan de dissel v.e. wagen, waaraan de strengen van twee paarden worden vastgemaakt; syn.  evener  vD’99 + achterkökken (v) - bijkeuken Ø vD’99 (gew.) + achterlanges bijw. – achterom ≠ vD’99 achterof bijw. - 1. achteraf (bijw. van tijd); 2. afgelegen + achternoa - achteraf, later - achternao woonder ik mi’j = achteraf verbaas ik mij erover (J. Buursink, Enschede)  van achtern kiek ie de koe in ’t gat = dat is wijsheid achteraf (kalender, mrt. 2009 < Urk) + achterrad (o) - achterwiel van fiets ≠ vD’99 (daar alleen: ‘meest naar achtergeplaatste rad v.e. raderwerk’) + achterschot (o) - achterste schot v. boerenwagen (Gramb. 2) syn.  achterhekke (o) ≠ vD’99 ’t achtersteveurten - achterstevoren (Raalte) de Achterstroate (oud) = Varsenerstraat (3e Kl. 112)  ‘n Achterhoêk achterweg (v) - idem (voorheen o.a. wagenweg achterlangs de r.k. kerk)  vD’99 + achteruutleggen - sparen (Kampen) ≠ vD’99  achter uut ‘n hals proaten - gemaakt praten, m.n. ‘Hollands’ (Dijkh. 10) achterumme bijw.- achterom *bijw. met slot -e:  zie EXCURS bij allange adresse, ook adres (o) - adres achttiene - achttien advies (o) - idem, meestal road (m) advokoat (m) - 1. advocaat (jurist) advokoat (v) - advocaat (alocholische drank); klw. advoköatie af  of aj / a-j - 1. samentrekking van: as iej (voegw. als en je) - aj um zes uur komt, bi-j op tied 2. net als aj (1) samentr. van: as iej (of je), maar nu als tussenvoegsel - woorden die aj met gien geweld in een kraante kriegt of’e drukt (Curs. 29) + as is hier gelijk aan het (loze) tussenvoegsel of in Ned. zinnen, maar wordt in de streektaal aanzienlijk meer gebruikt, vooral na voegwoorden zoals: dat, toen, woar, wat, wie.  zie ook tussenvoegsel at 3. samentrekking van had-iej (had je): - dan aj Hendek, den postbode, wörden ak / a-k - samentr. van as ik : - ak d’ogen dichte doe ak / a-k - samentr. van had ik: - verrek, woar ak dat ok al eerder ‘e zien? akkederen reg.ww. - accorderen, overeenstemmen, samengaan  vD’99 (betek. 5) - die twie, dät akkedeert niet etym < Frans accorder (= overeenstemmen), vgl. akkoord akker (m) - akker; klw. äkkertie + akkermännechie (o) - kwikstaart Ø vD’99 (gew.)  ook: bouwmeestertie akkevietie, akkefietie (o) - (onaangename) klus, karweitje etym Het woord wordt pas in [1836] in Ned. aangetroffen. Ontlening a.h. Fries akkefytsje, dat mogelijk teruggaat op Zweeds / Deens akvavit (= brandewijntje), schertsend bedoeld. Lett. betekent het Latijnse aqua vitae ‘levenswater’. Anderen: akkefietje is eerder een verbastering v. officium (= ambt, taak, plicht) äkster (m) - ekster al - 1. bijw. - al, reeds; 2. - alle, onbep.telw. - al / alle  alle 21

19 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication