Klèdjò, mijn eerste kamp Op 23 december 1942 kregen we bericht dat we de volgende ochtend klaar moesten staan voor vertrek naar een interneringskamp. We mochten genoeg bagage meenemen. Het merendeel werd in hutkoffers ingepakt, de overige bagage werd in koffers, grote draagtassen en handtassen meegenomen. Alles wat nodig leek, werd ingepakt: kleren, huisraad, bestek, een anglo (kooktoestelletje op kooltjes), papier, wat speelgoed, foto-albums, wat voorleesboeken, een bijbel, een kinderbijbel en een paar liedboekjes. Moeder heeft op de dag voor het transport, op 23 december 1942, vader nog opgezocht bij de kloostermuur. Zij stond op straat en hij in de kloostertuin achter de muur. Ze namen afscheid van elkaar in de veronderstelling dat ze elkaar nooit meer terug zouden terugzien. De volgende dag werden we vervoerd naar een buitenwijk van Solo. Daar stond een al jaren niet meer gebruikt leegstaand schoolgebouw dat Klèdjò heette. Alle blanke mensen van Solo werden daarheen getransporteerd. Toen wij daar aankwamen, was het kamp al druk bezet. De situatie was erbarmelijk. Er waren te weinig toiletten en enkele daarvan waren verstopt en liepen over. Het spoelwater kwam op de stoep en de galerij terecht. Het stonk. Voor de andere toiletten stond een lange rij wachtenden. Er liepen mensen rond met dysenterie die nodig naar het toilet moesten. Wat een ellende. Waar moesten ze heen? Moeder en tante Ans, die gezamenlijk optrokken, hadden een nog leegstaand vertrek gevonden, misschien wel het smerigste dat er was. De ramen waren kapot, de deuren stonden open en het ongedierte dat normaliter buiten rondkruipt, zat binnen: kakkerlakken, torren, pissebedden, mieren die in rijtjes achter elkaar aanliepen. Er hingen overal spinnenwebben. Toen wij langs kwamen, haastten de spinnen zich uit hun web en zochten een goed heenkomen. 47
14 Online Touch Home