47

Helene Witkop-Jonker De stenen duifjes E r waren eens twee stenen duifjes. Al sinds lange tijd stonden ze op een muurtje in de tuin. De tuin was geen gewone tuin, o nee. Maar dat was niet voor iedereen te merken, alleen voor mensen die de fantasie uit hun kindertijd niet hadden verloren. Lang geleden was het heel anders geweest in de tuin, toen er nog mensen woonden in het grote huis. Dat was de tijd van de geurende rozenstruiken, de kwakende kikkers, de zangvogels en: de sprekende bomen! Het was fijn en vredig in de tuin, tot er op een dag een grote zwarte kraai kwam wonen. Hij joeg alle zangvogeltjes weg met zijn krassende stemgeluid. En wat nog erger was, was dat hij z’n vrienden ook had meegenomen. Zo was er een giftige Zwarte Weduwe, een verraderlijke Adder, en een deftige maar zeer gevaarlijke Wespenkoningin. Zij was wel de ergste van allemaal. Natuurlijk kon ze zelf niet veel uitrichten, maar ze stookte de zwarte kraai op en die deed precies wat ze zei, alsof hij geen eigen wil had. Voordat de kraai in de mooie tuin kwam wonen, had hij altijd bij de heks van Donkerland gewoond, waardoor hij een heleboel toverspreuken kende. En de wespenkoningin wist dat, want eigenlijk was zij de heks van Donkerland! Ze had zichzelf op een dag per ongeluk omgetoverd in een wespenkoningin. En dat kon ze nooit meer ongedaan maken. Daar was ze zo woedend over dat ze voortaan alles wat mooi was lelijk wilde maken. Ze zei tegen de kraai dat hij de duifjes moest veranderen in steen, en de rozen kregen een geheimzinnige ziekte en verstikten onder het onkruid, alle zangvogels waren verdwenen en de bomen stonden triest te zwijgen. Jaren gingen voorbij. Tot er op een dag iets gebeurde waar de wespenkoningin nooit aan had gedacht. Er kwam een klein meisje de tuin in gelopen, met een wit jurkje, mooie blauwe ogen en een helder stemmetje. ‘Ooh,’ zei het meisje, ‘wat een mooie tuin. Kijk eens mama, stenen duifjes, en hier: rozenstruiken onder al het onkruid!’ De wespenkoningin kon het niet aanhoren! Dat stemmetje! Afschuwelijk! Ze bedacht een vreselijk plan. Ze vloog weg en laat in de avond kwam ze terug met een grote zwerm soortgenoten. Het was een zeer kwaadaardig wespenvolk. Ze zouden het meisje aanvallen en steken waar ze maar konden. Zoveel wespensteken zou ze nooit overleven. 45

48 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication