30

‘Lieve Jezus, zorg dat ik veilig oversteek.’ Als kind sprak ik twee keer per dag deze woorden tegen het metershoge kruisbeeld vlak naast de drukke weg die ik moest oversteken als ik, moederziel alleen, uit school naar huis fietste. Bij het uitspreken van die woorden dwong ik mezelf naar dat levensgrote, levensechte lichaam te kijken dat daar (levend? dood?) hing aan het ruwhouten kruis, met grote dikke spijkers door handen en voeten en een grote gapende wond in de zij. Ik keek naar zijn hoofd, dat krachteloos naar beneden hing. En ten slotte – het moest – naar zijn ogen. Dikke, half gesloten, levenloze ogen die van bovenaf met een scheve blik mij strak bleven aanstaren. Naar de ogen van hem die zijn leven had gegeven voor het geluk der mensheid. Mijn vader was jarenlang voorzitter van het kerkbestuur. Iedere zondag ging hij tweemaal naar de kerk en mocht dan op de voorste bank zitten. Mijn moeder, broers, zussen en ik zaten een paar banken achter hem. De pastoor, de preek interesseerden me niet. Ik had alleen oog voor mijn vader. Beschaamd zag ik hoe deze tirannieke man meerdere malen knielde, devoot zijn handen vouwde en op gepaste tijden zijn hoofd deemoedig boog. In de kerk was mijn vader een ander mens en ik verafschuwde zijn gespeelde oprechtheid. Mijn vader en ik hadden meer gemeen dan ons beiden lief was. Allebei onmachtig om het geluk te pakken (dat vaak voor het oprapen lag), namen we, doodsbang voor naderend onheil, onze toevlucht tot een hypocriete daad. Aan iets waarin we niet konden geloven besteedden wij de opdracht uit om voor ons geluk zorg te dragen. Op mijn vaders ster/ed zag ik een diep ongelukkige man die zijn leven o zo graag over had willen doen. Ik zag de doodsangst in zijn bijna gesloten ogen. Het opende de mijne. Voortaan zou ik zelf de verantwoording nemen voor mijn geluk. Yvonne van Winckel OVERSTEKEN

31 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication