42

Het is ergens in Zuid-­‐Frankrijk tussen Chabanais en Rocamadour, dat de kopgroep onder een zinderende zon de laatste kilometer in dendert. De drie renners kijken even omhoog naar het doek met de stilhangende rode driehoek. Het is alsof ze samen met de wind hun adem even inhouden, in het zicht van aanstonds te schrijven Tour-­‐geschiedenis. Uitzinnige Fransen verdringen zich achter de dranghekken. Er is een haag van geluid – ‘Allez, allez’, ‘Courage’, ‘Vitesse!’ ‒, het claxonneren van oververhitte motards, en een wedstrijdcommissaris die schreeuwt vanuit het dak van een rood-­‐witte jurywagen. Een hond blaft. Nico Nomendal monstert zijn twee medevluchters. Nu moet het gebeuren. Alles moet gaan zoals het hoort te gaan, hij weet dat hij dan zal hij winnen. Met één, twee, drie korte tikjes van zijn linkerwijsvinger drukt hij zijn zonnebril stevig op zijn neus. Hij houdt zijn benen even stil en trekt het klittenband van zijn schoenen strak. Nog negenhonderd meter. Snel pakt hij zijn bidon. Neemt vier plichtmatige slokjes. Net als toen, denkt hij. Net als in de eerste koers die hij won als nieuweling. De slotetappe in de Driedaagse van Doeveren. Nooit zou hij zijn laatste kilometer nog anders aanpakken. Niet bij de Nacht van Brummen, die hij zo verrassend won. Niet tijdens zijn eerste overwinning als neoprof, waarbij hij op de meet nog Knut Lei8eitling klopte, bijgenaamd ‘De Hamer van Trondheim’. Nee, nooit. Nico gaat dus, als altijd, in het laatste wiel zitten. Bij het vij%onderd-­meterbordje trekt hij de rits van zijn shirt helemaal dicht en kauwt eventjes quasi-­‐verbeten op de ritssluiting. Hij roept in gedachten de Madonna del Ghisallo aan. Zevenmaal schudt hij zijn linkerkuit los. Zevenmaal zijn rechterkuit. De twee vóór hem lijken alleen maar oog te hebben voor het finishdoek, dat verderop opdoemt. Twee voorovergebogen, zwoegende ruggen zijn het. Stilzittend alsof ze zijn gestileerd door Rodin. De Verslagenen. ROCAMADOUR

43 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication