5

Hans de Zwart De brievenbus ʻZal ik hem opvouwen?ʼ Ik knik. Ze wacht even, terwijl ik kauw. ʻHij is voor Eliza, mijn vakantievriendinnetje in Gambia… Ik vertel haar over mijn pony!ʼ Dan huppelt ze weg, wég. Naar het speelveld. Ze gaat ondersteboven aan een klimrek hangen. Zwaait. Ik slik. Zie een stal met dampende drollen. Een akker en een herfstbos waaruit vogels opschrikken. Voel het warme ponylijf. Er stopt een auto. Een man met een pet. ʻDag Heinʼ, groet hij. Hangt een mand met haken aan mijn broekriem. Oog in oog, met een meewarige blik geeft hij mij een teder klopje. Op het kruis. De post valt in de mand. Er zit een dikke envelop bij. Die heeft de directrice van het bejaardentehuis achter mij gisteravond laat gepost. Kwartaalcijfers, staat erop. Met een zwetend verbeten gezicht werkte zij de opgerolde enveloppe naar binnen. En ging somber heen. Ik heb vannacht ernstige oprispingen gehad. Vreesde voor een verstopping. In de oorlog kwamen Poolse soldaten in de kazerne aan het plein. Hun liefdesbrieven naar huis kleurden mij met een soort rood, geen verffabrikant heeft ʼt sindsdien kunnen definiëren. Dient bij Koninklijk Besluit in deezen staat behouden te zijn, luidde het bericht aan de Posterijen, toen de soldaten weer naar huis waren. Was getekend: Wilhelmina. Het staat me goed. Nu is het nacht, de Weledelgestrenge hoogbejaarde Heer T. staat in pyjama voor mij. ʻEen brief voor Uw moeder?ʼ Met schitterende ogen knikt hij en hij stopt hem in mijn open mond. Ik voel me oneindig ruim. ʻMag ik?ʼ Uitnodigend spreidt hij zijn armen. ʻNatuurlijk.ʼ Onder de sterren die zijn als zijn ogen walsen we de hele nacht over het hele plein.

6 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication