56

E ens, heel lang geleden toen de wereld nog nieuw was, waren de katten zo lui en ijdel als maar zijn kon. Het enige wat de katten deden, was slapen. Slapen en nog eens slapen. En als ze niet aan het slapen waren, dan wasten ze zich. Steeds maar weer waren ze bezig met het likken van hun vacht. Al zat er maar één piepklein stofje of vlekje op, dan gingen ze weer zitten en likten ze hun vacht weer helemaal schoon. De katten hadden een haat-liefdeverhouding met het water van de nieuwe aarde. Ze haatten het water omdat het nat was en hun vacht verpestte. Maar in het water konden ze wel zichzelf zien. Zonder water zagen ze alleen hoe andere katten eruitzagen, niet hoe ze er zelf uitzagen. Dat kon alleen door in het water te kijken. Toen de grootste van de katten zichzelf in het water stond te bekijken, vond hij zichzelf de allermooiste van alle katten in de nieuwe wereld. Hij bekeek zichzelf nog een keer en was zo tevreden met zichzelf dat hij ineens een zacht brommend geluid voortbracht. Genietend van het gevoel dat het zachte brommende geluid veroorzaakte, sloot de grootste kat zijn ogen. Toen hij ze weer opendeed, zag hij dat zijn vacht was gaan glanzen zoals hij nog nooit geglansd had. Dat maakte hem nog tevredener en hij begon steeds harder te spinnen, totdat zijn vacht zo mooi glansde dat hij zichzelf niet meer kon zien in het water. Hij had alleen niet door dat er een andere kat naar hem stond te gluren.

57 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication