0

Dierenverhalen voor jong & oud Waarom? Daarom! Geschreven door Judy’s cursisten

Ik voelde me zo anders Wie het eerst komt... Mijn Ik droomde van een zwarte zwaan pronkjuwelen werden me tot last... Ik bleef overal aan haken Ik vind mezelf best dik Wind, zon, gras, bloemen, water, krekels... Ik ben de allermooiste Wat is strand? vroeg ik me af We deden maar wat Mijn vacht lijkt dunner dan gisteren

Waarom? Daarom! Dierenverhalen Een project van Judy Elfferich TaalStraat 2015

Over dit project Waarom spuugt de lama, zoemt de mug, kucht de okapi en huilt de wolf? Hoe komen egels aan hun stekels en giraffen aan hun lange nek? Schrijvers uit drie cursusgroepen *) stelden zich zulke vragen. En verzonnen zelf de antwoorden. Ter inspiratie lazen we verhalen van Rudyard Kipling en G.N. Lansdown. Daarna koos ieder een of twee dieren om over te schrijven. Van gifkikker en giraf tot zeepaard, zwaan en zwijn. Het werden verhalen voor, maar ook ván jong en oud: de oudste schrijver is precies vijf keer zo oud als de twee jongsten. *) TaalStraat: Schrijven onder de Vughtse toren, Voor kinderen schrijven. CKE: Basiscursus literaire technieken.

Huppel op! Waarom de luiaard lui is

D ieren zijn gewoon als mensen. Je hebt ze kwiek en energiek, die altijd bezig zijn, maar je hebt ze ook wel sloom en suf, die meestal maar wat lummelen of liggen. En dan is er nog de luiaard, die in nietsdoen iedereen de baas is. Die hangt en hangt maar, en is nauwelijks van die hangplek weg te krijgen. Toch was dat in een ver verleden helemaal niet zo. De eerste luiaard na de schepping was een druk-druk baasje. Hij groef holletjes in aarde, sleepte takken vaak van hot naar her, klom hoog in bomen, en sprong voor de lol van rots op rots. Maar op een dag kwam deze luiaard in de duinen, waar konijnen groeven met z’n allen. Toen ook de luiaard in het zand begon te wroeten, sprak opeens een Vlaamse reus: ‘Wat doe jij hier, wat is dit voor een amateurgegraaf? Jij weet niet hoe je echte holen hoort te maken. Huppel op!’ Diep ontgoocheld dat zijn poging niet in goede aarde viel, ging onze luiaard naar het bos en bouwde voor zichzelf van hout een hut. Maar plots dook er een arend op zijn hut, die hem daar luid de les begon te lezen: ‘Wat voor nest is dit dat jij hier maakt? Zo’n nest moet toch invliegbaar wezen! Weg met prutsers zoals jij, vlieg op!’ Omdat de arend met geweld begon te pikken, moest de luiaard toen wel snel een hoge boom in klimmen. In de kruin zat daar een aap, die toen de luiaard op zijn hoogte kwam, moest proesten van het lachen.

‘Weet jij wel hoe gek jij klimt? Het ziet het er echt belachelijk uit. Elke aap zal om je lachen. Als ik jou was, zou ik maar beneden blijven.’ Beschaamd liet de luiaard zich zakken op een rots, en sprong vandaar weer verder, tot een gems hem zomaar maande om te stoppen. ‘Wat moet dat hier?’ riep de gems. ‘Jij hoort hier niet, dat zie ik zo wel. Kromme horens horen op een kop, en niet aan rare poten. Scheer je weg!’ Teleurgesteld dat niets van al zijn doen door ook maar iemands beugel kon, besloot de luiaard voortaan alles maar te laten. Ronald Saeijs

Waarom heeft een waterschildpad een schild? Hij kon het niet laten...

H éél vroeger waren er schildpadden en waterpadden. De waterschildpad bestond toen helemaal nog niet. Nu was het zo dat deze waterpadden enorm zacht van karakter waren. Zo zachtaardig, dat het eigenlijk heel gevaarlijk was voor henzelf. Uiteindelijk moesten ze zich een schild laten aanmeten. Wat daarvoor de aanleiding was? Dat zal ik je vertellen. Pad Paultje zwom op een zonnige herfstdag in de brede sloot, toen hij een schorpioen aan de waterkant zag staan. Die riep: ‘Hé, hallo! Pad Paultje! Zou je mij willen helpen alsjeblieft? Zou je zo vriendelijk willen zijn om mij naar de overkant te brengen?’ Pad Paultje dacht even na en zwom alvast naar de schorpioen toe. Hij wist: schorpioenen zijn niet altijd te vertrouwen, ze kunnen gevaarlijk zijn. ‘Hoe had je dat gedacht dan?’ vroeg Paultje. ‘Nou, ik klim op je rug en jij brengt me naar de overkant.’ ‘Maar… je steekt me toch niet hè? Als je op mijn rug zit?’ ‘Nee, dat zou ik toch nooit doen!’ zei de schorpioen verontwaardigd. ‘Want zoals je weet, verdrink jij dan – maar ik ook. Ik kan immers niet zwemmen.’

Pad Paultje keek bedenkelijk, maar vond het eigenlijk heel logisch. Hij stemde toe, zwom nog dichter naar de rand van de sloot en liet de schorpioen langzaam op z’n rug klimmen. Voorzichtig zwom hij richting overkant, toen hij, halverwege de overtocht, ineens een diepe steek in z’n rug voelde. ‘Auuuw…! Waarom steek je me nou?’ schreeuwde arme Paultje. ‘Ik kon het niet laten...’ antwoordde de schorpioen. Paultje stierf een even verschrikkelijke als pijnlijke dood. De schorpioen verdronk. Sindsdien hebben alle waterpadden schilden om zich te beschermen, zodat dit nooit, maar dan ook nooit meer kan gebeuren. Hun zachtaardige karakter hebben ze trouwens nog steeds. Jan Hogema

Hoe het komt dat wilde zwijnen wroeten Ik zocht me een ongeluk

V roeger, toen de dagen nog lang waren en de nachten nog kort, leefden de eerste wilde zwijnen gelukkig samen. Het was een liefdevolle relatie: ze waren oprecht in elkaar geïnteresseerd, ze luisterden, ze knuffelden, ze kusten (én ze hadden nog volop seks). De zwijntjes waren pas in het huwelijksbootje gestapt, maar waren er al snel daarna bijna uit gevallen. Toen ze elkaar het jawoord gaven, hadden ze elkaar een hele mooie ring gegeven. Het mannenzwijn had zelfs een ekster gevraagd om op zoek te gaan naar een gouden ring met een rode diamant, want dat kleurde prachtig bij de vacht van het vrouwenzwijntje. Tijdens de ceremonie liet de overvliegende ekster de ring uit de lucht vallen. Ze deden elkaar de ringen om. Dolblij waren de twee zwijnen. Ze keken elkaar dankbaar aan en likten liefdevol elkanders neus, ze rollebolden door de modder, ze… Dat was het wel zo’n beetje eigenlijk. Maar toen het mannenzwijn er lustig op los rolde, sloeg het noodlot toe. Hij verloor zijn ring! Oei, daar was het vrouwenzwijntje niet blij mee. Haastig ging het mannenzwijn op zoek naar zijn ring. Een maandenlange zoektocht

volgde. Met zijn neus in de modder zocht hij zich een ongeluk, iets wat men later wroeten noemde. De ring vond hij echter nooit terug. Wel vond hij een heleboel truffels. Die gaf hij aan het vrouwenzwijntje, waar ze erg blij mee was. (En na twee maanden wilde ze eindelijk weer met hem naar bed.) Luuk Ritmeester

Hoe giraffen zoveel langer werden dan de rest Nee

E en nieuw jaar staat voor de deur. Op deze hete dag is het druk bij de waterplas, waar iedereen zijn goede voornemens bespreekt. Nico de neushoorn zou wat slanker en gracieuzer willen zijn. Hij neemt zich voor balletles te nemen. ‘Jij?! Op ballet?’ zegt Piep de olifant. ‘Dan ga ik mee, want dat wordt lachen.’ Hij klopt met zijn slurf op zijn dikke buik. ‘En eerlijk gezegd kan ik ook wel wat kilootjes missen’, zegt Piep. Piep en Nico zien in de verte Lara lopen. ‘Oooh –eh – hoe zie ik eruit?’ vraagt Piep. Hij houdt zijn buik in en kijkt naar zijn spiegelbeeld in het water. ‘Als een olifant’, zegt Nico. ‘Als een olifant die geen schijn van kans maakt.’ Lara’s lange benen dansen onder haar lijf wanneer ze loopt. Lara stopt aan de overkant van de waterplas om te drinken. Ze kijkt onder haar lange wimpers door naar Nico en Piep. ‘Lara is de perfecte balletlerares’, zegt Piep dromerig. Hij snuift zijn slurf vol lucht om moed zijn aders in te laten stromen. ‘Ik ga het gewoon vragen!’ ‘Joehoe!’ tettert hij. ‘Laaaraaa!’ Hij zwaait enthousiast met zijn slurf. Lara zegt niets terug.

‘Ze ziet ons niet’, zegt Piep. ‘Ik loop wel even om.’ ‘Natuurlijk zie ik jullie wel, sufferds. Ik kan het verst zien van alle dieren van de savanne’, zegt Lara zachtjes. Lara is het gewend om aanbeden te worden. Dat is al eeuwen aan de gang. Ze zijn nu eenmaal de mooiste schepsels die er rondlopen. Veel knapper dan al die lelijke, rare, kleine, dikke en stinkende dieren. Van al die aandacht zijn giraffen behoorlijk arrogant geworden. Uit de hoogte. Door alle aanbidding is hun nek gewoon gegroeid. En gegroeid. Nog steeds groeit de nek van elke giraf een beetje wanneer er een ander wezen tegen hem opkijkt. Zodat ze neer kunnen kijken op alle misbaksels die er rondlopen. Hijgend komt Piep aangehuppeld. Ik moet écht gaan sporten, denkt hij. ‘Lara, mag ik je iets vragen?’ ‘Nee.’ Lotte Smits

Waarom de pinguïns niet meer vliegen Wanneer gingen we ook al weer?

A ls je een kokosnoot op je kop krijgt, ben je dood. Ook wie geraakt wordt door het ei van een overvliegende pinguïn, is er geweest. Gelukkig is het lang geleden dat het laatste pinguïn-ei naar beneden kwam suizen. Vroeger waarschuwden de andere dieren elkaar als de pinguïntrek begon: ‘Blijf binnen!’ Van de waaghalzen die dan toch op stap gingen, bleef er soms als door een wonder eentje in leven – maar vraag niet hoe: voorgoed kierewiet. De uitdrukking Hij ziet ze vliegen komt mogelijk daarvandaan. De pinguïns zijn terecht gestopt met vliegen. Het was gewoon te veel gedoe, met die eieren. Van onderen lijkt een pinguïn op een poppenkastpop, of een eierwarmer. In een grote huidplooi op hun buik dragen ze hun ei mee. Aan land rust dat ei op hun poten; in de vlucht hielden ze het indertijd op zijn plaats door hun linker- en rechtertenen in elkaar te haken. Maar hoe gaat dat? Je raakt een keer de weg kwijt, dan moet er overlegd worden. Je ziet onderweg eens wat bijzonders, dat wijs je elkaar dan aan. Typisch situaties waarin je achteloos even je tenen strekt – en oeps! ‘Dit kost ons te veel eieren’, zeiden de pinguïns tegen elkaar. ‘En onze goede naam, door al die ongelukken. Daar moeten we wat aan doen.’ Ze besloten een prijs uit te loven voor wie het laagst kon vliegen.

Fanatiek gingen ze met z’n allen oefenen op de zweefduik. Al gauw gaf dat problemen in het verkeer. Botsingen waren aan de orde van de dag. Bulten, blauwe plekken, en vooral veel ergernis bij de andere dieren. ‘Gaan jullie maar boven zee vliegen!’ zeiden die. Dat deden de pinguïns. En nu ze ongestoord konden trainen, sneuvelde laagterecord na laagterecord. Ze leefden zich uit in zweefduiken-met-ei, zweefduiken-zonder-ei, zweefduiken-met-snaveldip, zweefduiken-met-vis en – daar maakten ze hun specialiteit van – zweefduiken-onder-water. Eierwarmen werd een eretaak van de jury. Sindsdien is de onderwatervliegkunst alles voor de pinguïns. Ze hebben het er zo druk mee dat ze nog maar heel af en toe even, vluchtig en vaag, aan de jaarlijkse trek denken. ‘Weet jij wanneer we ook al weer gingen?’ ‘Ach, het is vast al te laat, joh. Zie je dat inktvisje daar op de bodem? Kom, eropaf!’ Judy Elfferich

Hoe de egel aan zijn stekels komt Ik was het zat!

L ang geleden kon de mens nog met de dieren spreken. En de dieren gaven nog antwoord ook. In die tijd had de egel nog geen stekels. Hij zag er bijna hetzelfde uit als nu: hetzelfde schattige snoetje, het kleine lichaampje, de zwarte oogjes – maar die stekels waren er nog niet. In plaats daarvan had hij lange, gladde bruine haren. Dit maakte de egel een geliefd dier. Iedereen die hem zag, wou hem aaien. Kinderen riepen ‘Egeltje, Egeltje, kom met ons spelen!’ Hij vond dit soort aandacht wel fijn. Maar vaak werd de egel over het hoofd gezien. Hij was namelijk maar klein. Ook al maakte hij veel geluid bij alles wat hij deed, toch zagen de mensen en andere dieren hem vaak niet. En als ze dan per ongeluk op hem gingen staan, bezeerde het kleine diertje zich vaak lelijk. Dit maakte de egel prikkelbaar en hij liet zich steeds minder vaak zien. Een klein meisje miste hem, ze wilde hem overhalen om weer te komen spelen. Na lang zoeken vond ze de egel, opgerold midden in een groot bladernest in het bos, niet ver weg van het mensendorp. Ze vroeg: ‘Egel, wat is er aan de hand?’ Het beestje antwoordde stekelig: ‘Iedereen wil me altijd alleen maar aaien, maar zodra ze daar geen zin meer in hebben, zien ze me over het hoofd en doen ze me pijn. Ik ben het zat!’

Het meisje ging bij de egel zitten en dacht lang na. De mensen in het dorp lieten vaak hun haar door haar moeder knippen — maar als ze dat deed, bleef het egeltje nog steeds klein. Nee, ze moest iets anders doen. Opeens riep ze: ‘Ik heb een idee!’ Het kleine meisje rende naar huis. Daar pakte ze stiekem een kom en haar vaders mes. In het bos koos ze een boom uit en ze kraste met het mes in de boomschors totdat er hars uitliep, dat ze opving in de kom. Ze ging terug naar het egeltje en zei tegen hem: ‘Stil blijven zitten.’ Met de hars zette ze de lange haren van de egel overeind. Dat had ze haar moeder bij haar vader zien doen. De egel liet zich weer zien in het dorp. Niemand zag hem meer over het hoofd. Niet alleen omdat hij groter was geworden, maar omdat het pijn deed om op hem te staan. En die stekels aaien deed ook pijn. Dat vond het diertje dit niet erg, want het kleine meisje en wat andere dieren wilden nog altijd met hem spelen. Zij waren echte vrienden. Sten Beelen

Hoe het komt dat bergmarmotten fluiten Ik volgde mijn hart en vertrok

V roeger floten de bergmarmotten nog niet. Nee, zij piepten naar elkaar. In dat ene jaar, lang geleden, wist een marmottenmeisje toen zij na de winterslaap weer buitenkwam dat ze niet bij de familie wilde blijven. Ze was nieuwsgierig, wilde de wereld ontdekken en was vastbesloten te gaan zwerven. Iedereen had hier moeite mee, want marmottenfamilies blijven altijd samen en zorgen tot in de dood voor elkaar. Maar ze volgde haar hart en vertrok. Ze ging bergopwaarts, ontmoette gemzen en steenbokken. Zielsgelukkig was ze. In dat jaar waren nieuwe bewoners in de bergen komen wonen, de steenarenden. Op een hooggelegen rotsrichel hadden zij hun nest gemaakt. Toen het marmottenmeisje hier aankwam, zag zij in het nest een jongen met glanzende bruine ogen, goudkleurige veren en een brede borst. Ze voelde vlinders in haar buik. De twee jonge dieren raakten aan de praat en de vonk sloeg over. De ouders zagen de verliefdheid van het jonge stel en het meisje mocht blijven. De jonge arend kreeg vliegles en zij mocht mee. Ze zat op zijn sterke rug en samen cirkelden ze hoger en hoger in de warme lucht. Ze zagen watervallen, berghellingen vol gele en roze bloemen en beneden in het dal stroomde een rivier met lichtblauw melkachtig water. Tijdens het vliegen maakten de grote vogels klagende korte fluitgeluiden. De jonge marmot probeerde dit na te doen en ze wist het tot een korte scherpe fluit te brengen.

De bergmarmotten zagen de nieuwkomers in de lucht. Ze keken telkens op en op een dag ontdekte een van hen het marmottenmeisje op de rug van de arend. Ze hoorden het rare geluid dat ze maakte en probeerden dat na te doen om haar aandacht te trekken. Op een dag gingen de steenarenden uit vliegen. Voor vertrek vertelden de ouders aan hun zoon dat hij hen moest volgen als ze pijlsnel naar beneden doken. De jonge bergmarmot verloor haar houvast toen de vogels hun duikvlucht inzetten. Ze schoof van de rug van haar vriendje en buitelde naar beneden. Onderwijl luid fluitend. Haar familie zag het gebeuren en floot terug. Maar tot op de dag van vandaag is de jonge marmot niet teruggevonden. Sindsdien fluiten de marmotten als er roofvogels overvliegen. Want ze blijven hopen eens hun oude familielid op de rug van de steenarend terug te zien. Helen Smeeman

Waarom het zeepaard in het verkeerde lichaam wordt geboren Een goede knokpartij!

Z eepaarden hebben een ander rollenpatroon dan de andere dieren. Het mannetje wordt bevrucht door het vrouwtje en zorgt voor het broedsel. De vrouwtjes vechten om indruk te maken op de mannetjes. Dit is niet altijd zo geweest. Oorspronkelijk was het zeepaardmannetje het meest mannelijke van alle mannetjesdieren die door de schepper waren geschapen. Het zeepaard was toen een gewoon visje en leek veel op het sprotje. Dat het rechtop ging zwemmen en een hard exoskelet kreeg, had niet als doel beter in het rif te kunnen schuilen en onaantrekkelijk te worden voor jagers. De belangrijkste reden voor deze ontwikkeling was, dat het zeepaard in zijn stamkroeg beter tegen de bar kon hangen. Het zeepaard was een echte kroegtijger, die royaal met rondjes was. Als hij te veel had gedronken, mocht hij graag eigen werk declameren. De haai, die grote grijze rakker Wie in zijn bek komt, is een stakker Die wordt vermalen tot pulp En heeft geen behoefte aan slachtofferhulp Zijn vrienden de schar, de slijmprik en de zuigvis dronken op zijn kosten graag nog een biertje om zo uiting te geven aan hun waardering voor de poëzie van het zeepaard. Standaard werd het kroegbezoek afgesloten met een goede knokpartij.

Zijn vrouw was er minder gelukkig mee. Die zat de hele dag alleen thuis het broedsel zoet te houden. Als het zeepaard thuis was, lag hij chagrijnig op de bank en moest het broedsel stil zijn. Als dat niet gebeurde, vloekte hij het broedsel stijf of liet hij zijn losse staart wapperen. Iedereen, zijn vrouw incluis, was bang voor hem. Nadat het zeepaard voor de tigste keer thuis de beest had uitgehangen, ging zijn vrouw klagen bij de schepper. Deze kon niet tegen klagende vrouwen en overmatig drankgebruik en besloot dus tot een rigoureuze maatregel: uitwisseling van geest tussen het zeepaardvrouwtje en het zeepaardmannetje. Sindsdien vechten biologisch gezien bij het zeepaard de vrouwtjes om de mannetjes en zorgen de mannetjes voor het broedsel. Het enige wat niet is veranderd, is dat hij of zij – het is maar hoe je het bekijkt – er in de kroeg nog steeds lustig op los rijmt. Het zicht beperkt huil ik tranen van zout Zwevend langs de grens van mijn bestaan Droom ik mij een wereld van lucht Schreeuw ik mijn longen vol Met sterrenstof en maanlicht Droom ik mij een rit in een achtbaan De zon in het gezicht Bert Reigor

Waarom Mol in het duister tast De lokroep van de bergen...

V an origine is Mol geen dier dat het daglicht niet kan verdragen. In zijn jonge jaren trok Mol graag de wijde wereld in. Daarbij was geen berg hem te hoog. Zelfs de Vliedberg in Wemeldinge heeft Mol ooit bedwongen. Daar, op de duizelingwekkende hoogte van 10,8 meter, heeft hij zich vergaapt aan het uitzicht. Mols gezichtsvermogen was weliswaar beperkt, maar toch nog voldoende ontwikkeld om ruimte gewaar te worden. Mol ervoer op de top van de Vliedberg een geestverruimende leegte, die hem euforisch maakte. Daarna had hij wel hoofdpijn gekregen en zich misselijk gevoeld, alsof hij een kater had, maar hij weet dat aan vermoeidheid als gevolg van de bovendierlijke inspanning die hij had geleverd. Het zou helaas niet alleen de eerste maar ook de laatste keer zijn dat Mol die magische grens van 10 meter overschreed. Want toen hij een paar dagen later de Hege Wier in Menaldum wilde beklimmen, die toch aanzienlijk lager is en veel minder steil, haalde hij de top niet. Halverwege de bestijging al kreeg Mol de ene poot niet meer voor de andere. Het leek wel alsof hij dronken was. Van wat er daarna is gebeurd, kan Mol zich weinig meer herinneren. Toen hij weer bij zijn positieven kwam, bleek hij op een draagbaar te liggen. Een gedaante in een witte jas stak een lang verhaal af, waarvan maar één woord echt bleef hangen: hoogteziekte. Mol begreep direct dat dit geen goed nieuws was voor een bevlogen bergbeklimmer.

Hoe graag Mol zijn kop ook boven het maaiveld uitsteekt, zijn gezondheid wil hij er toch niet voor op het spel zetten. Omdat hij maar al te goed weet hoe sterk de lokroep van de bergen is, heeft hij zich uit zelfbescherming voorgoed ingegraven. In het begin sloeg de paniek nog wel eens toe in dat nauwe ondergrondse gangenstelsel. Maar inmiddels weet Mol zijn weg feilloos te vinden op de tast. Hij weet nu ook uit ervaring dat hij met een beetje goede wil uiteindelijk overal wel kan aarden. Zolang hij maar geen berg maakt van een molshoop. Hedy Indemans

Hik! Hoe het komt dat de lama spuugt Hatsjie!

L ang geleden, toen lama’s nog alleen in Zuid- en MiddenAmerika langs smalle bergpaadjes renden, en niet mistroostig stonden te kijken in Nederlandse weitjes vlak bij grote wegen, woonde er een heel gulzige lama in Bolivia. Hij had een minderwaardigheidsgevoel, was jaloers op de kameel. Hij had dan wel een mooie wollen vacht, maar miste bulten op zijn rug die hem status konden verlenen. Vroeger transporteerde hij goud en zilver voor de Inca’s, nu graasde hij alleen maar. Ook had hij graag een kind van een kameel gehad, een kama. Hij dacht dat hij altijd te kort kwam. En soms droomde hij van lama’s in arme landen. Dus at hij gulzig alles op wat voor zijn bek kwam. Op een dag stak deze lama zijn bovenlip in een honingraat, slurpte lang en luid – en met de honing verdween er ook een heel bijenvolk met koningin en al in zijn maag. Even hikte hij en veegde voldaan zijn bek af: ‘Ziezo, dat was helemaal alleen voor mij.’ Maar al gauw lag hij te kronkelen op de grond. Uit zijn bek kwam de koningin met wat volgzame werkbijtjes, de rest bleef rustig door-darren in de maag. De gulzige lama werd gek van de jeuk, want zo’n massa bijen in je maag, dat is geen pretje. De boer zag de lama liggen en haalde er de veearts bij. Deze zette zijn stethoscoop op de lamaborst, mompelde: ‘Het hart zoemt’, schoof de stethoscoop lager en zei: ‘De maag lijkt wel een automotor.’ Hij bleef

voorovergebogen bij de lama staan en verbaasde zich over de bijtjes die soms uit zijn bek kwamen. Daarop vroeg hij de boer een stofzuiger te halen, stopte de slang van de stofzuiger in de bek van de lama zo ver hij kon (de vrouw van de boer kwam haastig met verlengsnoer en stekker aangesneld) en zette het ding aan. De bijen werden zo uit de maag gezogen en de lama stond al gauw weer op zijn poten. Eén eigenwijs werkbijtje echter had zich verscholen achter een zenuw in de voormaag. Zij was het langzamerhand zat om steeds maar de lekkerste hapjes te brengen naar die vadsige, verwende koninginnebij, die almaar dikker werd. Nog steeds, elke keer als dat bijtje zich verroert en de zenuw raakt, moet de lama niesen en spuugt daarbij. Misschien vliegt het bijtje ooit naar buiten... Pas dan zal de lama ophouden met spugen. Irma de Boer-Boekhooven

Waarom Mug zoemt (en andere irritante dingen doet) Hoe vaak moet ik het nou nog zeggen?

T oen Mug op een dag langs Nijlpaard vloog, dacht ze: Daar heb je die eikel weer! Ik had hem nog zó gezegd niet bij de drinkplaats te komen, en nu doet hij het toch. Dit is de druppel. Nu zwaait er wat. Mug nam plaats op de kop van Nijlpaard, die niets doorhad. Want a. hij had een hele dikke huid, en b. hij was druk bezig een bad te nemen. ‘Hé, dikzak’, zei Mug. Nijlpaard keek niet op of om. ‘Jij daar, idioot!’ Weer niets. ‘Hoe vaak moet ik het nou nog zeggen? Je mag niet in het water komen. Ik heb daar mijn eitjes gelegd!’ Nijlpaard draaide een keer met zijn oren en zeepte zich verder in. Mug besloot dat ze het op een andere manier moest proberen. Ze zou voor zijn ogen gaan vliegen. En zo gebeurde. Maar Nijlpaard keek weer niet op of om. Hij ging uitgebreid zijn nagels zitten knippen. Toen werd Mug boos. Heel boos. Het zal toch zeker niet waar zijn, dacht ze, dat stomme beest hoort én ziet me niet!

Toen gebeurde het: Mug begon akelige geluidjes te maken. Ze snorde als een dolle rond de kop van Nijlpaard. Toen hij echter nog steeds niet op of om keek, werd Mug zo woest dat ze knoerthard ging ronken. Daarna beet ze zo – hap! – in zijn oor. Snel vloog ze op en een rood bultje verscheen. ‘Au!’ riep Nijlpaard en hij krabde wild in zijn oor. ‘Wel alle moddergoden van Egypte...!’ ‘Zo,’ zei Mug vlug, ‘merk je nu eindelijk dat ik er ben?’ Nijlpaard keek stomverbaasd naar het kleine zwarte friebeltje dat driftig voor zijn neus vloog. ‘Ja’, zei hij. Zijn poot nog altijd diep in zijn oor. ‘Mooi, dan ga je nu naar me luisteren!’ zoemde Mug keihard in zijn andere oor. En zo gebeurde. Nu weet je hoe het komt dat een mug zoemt en andere irritante dingen doet. En waarom nijlpaarden altijd met hun oren draaien. Sofie van Hapert

Een leuker leven voor de gifkikker Ach, moedertjelief!

D e gifkikker is van zijn geboorte af door niemand geliefd; behalve door zijn moeder, maar dat is logisch. En toch is zijn moeder de bron van alle kwaad. Zij immers zorgde voor het gif, waar iedereen zó bang voor is dat alle dieren met een grote boog om hem heen lopen. De gifkikker vindt dat vreselijk. Hij wil ook weleens praten en lachen met andere dieren. Maar niemand die daarvoor voelt. Verdriet, verdriet... Op zekere dag komt er iemand in zijn leven waardoor alles verandert: de brulboeikikker. ‘Wij zijn allebei kikkers, maar ik praat nogal hard. En voor mij is niemand bang, maar voor jou gaat iedereen wel uit de weg. Ik ook. Maar ik heb een ideetje. Als jij mij niets doet, dan zorg ik met mijn harde stem voor de communicatie. Zo blijven ze uit jouw buurt, maar krijg jij toch ook eens contact met de andere dieren.’ En sindsdien lopen de gesprekken heel anders. Langzamerhand worden er ook wat vriendelijker woorden gewisseld en zie: de gifkikker voelt, heel langzaam, het gif uit zijn lijf wegvloeien! Zo heeft de gifkikker geen last meer van driftbuien – of nog erger – en zorgt de brulboeikikker voor de nodige afstand.

Prima voor elkaar toch? Zeker omdat de gifkikker tegen niemand zegt dat hij alle gif is kwijtgeraakt. Safety first, nietwaar? Frans Soulier

Hoe het is gekomen dat de kat spint Ik ben de allermooiste

E ens, heel lang geleden toen de wereld nog nieuw was, waren de katten zo lui en ijdel als maar zijn kon. Het enige wat de katten deden, was slapen. Slapen en nog eens slapen. En als ze niet aan het slapen waren, dan wasten ze zich. Steeds maar weer waren ze bezig met het likken van hun vacht. Al zat er maar één piepklein stofje of vlekje op, dan gingen ze weer zitten en likten ze hun vacht weer helemaal schoon. De katten hadden een haat-liefdeverhouding met het water van de nieuwe aarde. Ze haatten het water omdat het nat was en hun vacht verpestte. Maar in het water konden ze wel zichzelf zien. Zonder water zagen ze alleen hoe andere katten eruitzagen, niet hoe ze er zelf uitzagen. Dat kon alleen door in het water te kijken. Toen de grootste van de katten zichzelf in het water stond te bekijken, vond hij zichzelf de allermooiste van alle katten in de nieuwe wereld. Hij bekeek zichzelf nog een keer en was zo tevreden met zichzelf dat hij ineens een zacht brommend geluid voortbracht. Genietend van het gevoel dat het zachte brommende geluid veroorzaakte, sloot de grootste kat zijn ogen. Toen hij ze weer opendeed, zag hij dat zijn vacht was gaan glanzen zoals hij nog nooit geglansd had. Dat maakte hem nog tevredener en hij begon steeds harder te spinnen, totdat zijn vacht zo mooi glansde dat hij zichzelf niet meer kon zien in het water. Hij had alleen niet door dat er een andere kat naar hem stond te gluren.

Die andere kat ontdekte wat de grootste kat deed en begon ook te spinnen, waardoor hij ook mooier werd. Zoiets blijft natuurlijk niet lang onopgemerkt. Al snel waren alle katten zo hard mogelijk aan het spinnen. En zo werden ze nog mooier, nog luier en nog ijdeler dan voorheen. Alleen hadden ze wel geleerd van de fout van de grootste kat: ze zouden nooit meer zo lang en zo hard spinnen dat ze zichzelf niet meer konden zien. En vanaf die dag spinnen katten als ze helemaal tevreden zijn met zichzelf en zichzelf nog mooier willen maken. Tessa van der Heide

Hoe de witte zwaan aan haar zwarte knobbel komt Ik droomde van een zwarte zwaan

K leine zwaan zat aan de rand van de vijver en genoot van de schoonheid om haar heen. Haar broertjes en zusjes trappelden er lustig op los, met hun zwemvliezen woelden ze over de grond waardoor er wolken zand met heerlijkheden naar boven kwamen drijven. Wat verderop zaten haar ouders trots naar hen te kijken. Kleine zwaan vond haar ouders erg mooi. Heel anders dan zijzelf en haar broertjes en zusjes. Dus vroeg ze aan haar moeder waarom ze niet op elkaar leken. Haar moeder vertelde haar dat zij net zo mooi zou worden, maar nog even moest wachten. Maar kleine zwaan kon niet meer wachten. Dus sloot ze haar ogen, vertrok naar dromenland en droomde en droomde: Ze waren met velen op trek en vlogen majestueus in het ritme van het universum. Zij was een hele mooie witte zwaan geworden. Sierlijk zweefde ze door de lucht, hoog in de wolken. Opeens voelde ze dat er iemand achter haar vloog. Langzaam draaide ze haar prachtige lange hals... en kon haar ogen niet geloven. Achter haar vloog de mooiste zwaan die zij ooit gezien had. Een zwarte zwaan! Ooit had ze weleens iemand over zwarte zwanen horen vertellen. Maar die leefden toch in verre, exotische landen?

Ze wilde naast hem vliegen, en minderde vaart. Zachtjes raakten hun vleugels elkaar, kleine vonkjes sloegen over en weer. Ze keken elkaar aan en wisten dat ze voor elkaar bestemd waren. Hij vertelde dat hij ooit over de vijver was gevlogen en haar had gezien. Sindsdien was zij niet meer uit zijn gedachten geweest en had hij haar ook niet meer uit het oog verloren. Samen maakten ze zich los van de troep. Hij gitzwart en zij witter dan wit. Ze begonnen aan de afdaling en streken neer op een mooie plek, omhelsden elkaar innig en zwoeren eeuwige trouw. Maar voordat ze zich echt zouden verenigen, vroeg hij haar om nog eventjes geduld te hebben. Hij begon bij zichzelf de meest zachte haarpennetjes uit zijn verendeken te trekken. Hij vlocht en smeedde een gitzwarte glanzende ring en schoof deze voorzichtig omhoog over de zachtrode snavel van zijn toekomstige geliefde. En zo komt het, dat als de witte knobbelzwanen verliefd worden, hun halzen langer en witter worden en de zwarte knobbel boven hun snavel zwarter dan zwart. Clariet Versteeg

Hoe een vloermuis vleermuis werd Ik voelde me zo anders

L ang, heel lang geleden leken van alle dieren de muizen het meest op elkaar. Maar op een dag werd er een ieniemieniemuisje geboren met hele grote oren. Zijn ouders schaamden zich voor hem, en zijn leeftijdsgenootjes vonden hem maar eng en al gauw begonnen ze hem te pesten. Het muisje werd het leven zo zuur gemaakt, dat het zich verstopte in een donkere grot en wanhopig probeerde te bedenken hoe het aan zijn lot zou kunnen ontsnappen. Op een dag trok het muisje de stoute schoenen aan en klom in een boom waar een groep vogels op een tak bij elkaar zat. ‘Hallo beste vogels, mag ik jullie iets vragen? Ik ben geboren als een muis, maar ik voel me zo anders. Ik zou zo graag net als jullie kunnen vliegen. Zouden jullie mij willen helpen?’ De groep vond dit wel een raar verzoek, maar ja, ze hadden in hun midden wel meer rare vogels, dus na enig overleg zei de adelaar, die zo’n beetje de baas was: ‘Nou vooruit, we willen het wel proberen, maar weet wel dat je met jouw staart niet kunt vliegen. Dus als je echt bij ons wil horen, dan moet je staart eraf.’ ‘Zal ik hem eraf bijten?’ vroeg de havik, die een beetje honger had. Het muisje aarzelde even, maar liet de havik toen begaan. Met een pijnlijk achterste en een beetje wankel schuifelde het muisje een paar keer op de tak op en neer.

‘En nu, kan ik nu gaan vliegen?’ vroeg het muisje ongeduldig. ‘Nee, joh, eerst moeten we je velletje nog een flink stuk oprekken,’ lachte de merel, ‘zodat je vleugels krijgt!’ En voor hij het wist hingen de specht en de ekster aan zijn voorpoten, en inderdaad, na een uurtje rukken en trekken had het muisje iets dat best op vleugels leek. Vervolgens kreeg het muisje nog een halfuur klapwiekinstructie, en toen zei de adelaar: ‘Het is zover. Nu heb je alles wat je nodig hebt om te vliegen. Vanaf nu zullen we je Vleermuis noemen, ter onderscheiding van al die vloermuizen daar beneden. Ga maar.’ Klaar om te springen keek Vleermuis naar beneden, en poepte pardoes guano van angst. Beschaamd kroop hij terug naar zijn grot, en besloot te zorgen dat hij nooit meer de diepte zou zien. Daarom vliegt hij enkel ’s nachts, en hangt hij in ruste op z’n kop. Ronald Saeijs

Waarom de wolf huilt Mijn vacht lijkt dunner dan gisteren

V an oudsher zijn wolven gek op verhalen. Sinds eeuwen en eeuwen vertellen ze elkaar spannende sprookjes over de listen en lagen van de Grote Boze Mens. Ooit werd daar heerlijk bij gegriezeld. Maar die tijden zijn lang voorbij. Elke wolf kent het sprookje van het mensenjong in de bessenrode cape. Generatie op generatie sloten vertellers dat af met: ‘Wees dus voorzichtig! Laat je niet door een sappig jonkie meelokken naar een ouwe taaie. Want dan krijgt Jan Hagel je te pakken en eindig je met je buik vol stenen.’ Tja, en hoe gaat dat met een sprookje? Iedereen die het doorvertelt, maakt het een beetje mooier. Lekker eng wordt gaandeweg echt akelig. Zo kwam het dat in dit gruwelsprookje het motief van de weermens zijn intrede deed. Een weermens, dat is een wolf die bij volle maan in een magisch monster verandert: hij gaat op zijn achterpoten staan, zijn vacht valt uit, zijn klauwen splijten. En zijn tanden krimpen, zodat hij daarmee niks meer klaarspeelt behalve ouwe taaie koekjes eten. Maar met één machtige zwaai van zijn voorpoot ontketent zo’n weermens hagelbuien, stormen, donder en bliksem. Dit schrikbeeld is de hedendaagse wolf te veel geworden. Ooit stoer en onverschrokken, sukkelt hij nu somber en schichtig door het struikgewas. De aanblik van een rodebessenstruik jaagt hem al de rillingen over de rug en steekt toevallig de wind op wanneer hij tegen een boom op springt,

dan ontsnapt hem een paniekerige snik. Bij wassende maan slaat de vertwijfeling toe: Voel ik al wat? Mijn vacht lijkt dunner dan gisteren... Vooral ’s nachts heeft hij het te kwaad. Uit angst voor nachtmerries durft hij niet te gaan slapen. Als hij toch even indut, schrikt hij knarsetandend wakker uit dromen over hagelstenen en koekjes. En dan huilt hij, de wolf. Judy Elfferich

Waarom het vuurvliegje licht geeft We deden maar wat

V uurvliegjes zijn eigenlijk helemaal geen vliegjes, maar vormen een familie binnen de kevers. In lang vervlogen tijden gaven deze kevers geen licht en vlogen ze zelden. Ze leefden overdag. Ze hadden uitermate goede ogen. Al waren die ogen klein, ze zagen elk detail, elke structuur, konden de kleinste dingen onderscheiden. Maar er veranderde iets… Door schaarste van voedsel en een gebrek aan een veilige thuishaven werden ze angstiger. Egoïsme en hebzucht maakten dat ze steeds kortzichtiger werden. Hun ogen werden daardoor nog kleiner en op een gegeven moment zagen ze bijna niets meer. Door deze verandering konden ze nauwelijks nog het verschil zien tussen licht en donker. Hun hele dag- en nachtritme werd verstoord. Uiteindelijk, ze werden steeds radelozer, deden ze maar wat. Ze kregen problemen met het zoeken van een geschikte partner – want ze zagen elkaar, letterlijk, niet meer staan. Langzaam groeide het besef dat hun soort op deze manier ernstig bedreigd werd. Eén zo’n vliegje ging gebukt onder wat hij zag. Starend naar de sterrenhemel ontving hij op een ongelooflijke dag plots een code van de natuur. Een soort wiskundige formule. Het was héél magisch. Door het kijken naar de sterrenhemel wist hij een chemische

reactie tot stand te brengen in zijn lijf. Het werd gevuld met helder wit licht en dat voelde werkelijk heerlijk. Elk vrouwtje vatte vlam voor hem en wilde maar wat graag paren. De vreugde kwam terug. Het duurde niet lang tot allen elkaar weer zagen. Doordat ze het licht gebruikten van de kosmos, konden ze samen een sterrenhemel op aarde vormen. En nog steeds, tot op de dag van vandaag, gebruiken vuurvliegjes het licht om elkaar te vinden. Over de hele wereld komen nu meer dan 60.000 bevlogen vuurvliegjes voor en regelmatig wordt er een nieuwe ontdekt. Jan Hogema

Ik bleef overal aan haken Waarom de rat een plaag is voor de mens

V roeger was de rat een bescheiden dier, hij was een echte graseter. De rat had hoorns en was spleethoevig. In die tijd werd het voedsel nog eerlijk verdeeld, en mensen waren er niet. De grote grazers weken vriendelijk een stap terug als de rat tevoorschijn kwam. Die had niet veel nodig om zijn buikje te vullen. De rat was een beminnelijk en zachtaardig dier, een echte kindervriend. Terwijl de grote grazers niet meer dan één kind namen – en in het uiterste geval twee – schonk de rattenmoeder tot wel vijf keer per jaar het leven aan zes tot tien kale kindjes. Die lagen in hun donzen nestje opgerold als roze bolletjes warm tegen elkaar. De rattenvader en -moeder konden daar intens van genieten. Ook als de jongen groter worden, hechten ratten aan een sterke familieband. Hoe anders was dat bij de grote grazers. Naarmate het jong groter groeide, werd hun dat meer en meer tot een last. Dat had het ten slotte maar uit te zoeken in de kudde. In die tijd keken de grote grazers met hun bolle ogen nog belangstellend en zelfs een beetje vertederd naar de jonge ratjes. Die rolden en dolden in het gras en knabbelden bescheiden aan hun dunne grassprietjes. Toen de aarde kaal werd en de grote grazers en hun kinderen honger leden, kwam pas goed hun ware aard naar boven. Ze overlegden met elkaar dat het zo niet langer kon. Ze besloten dat alle ratten weg moesten.

Ze nodigden de leeuwen, de luipaarden, alle andere katachtigen, de roofvogels, de hyena’s en alle hond- en marterachtigen uit voor een bijeenkomst en sloten een verbond met hen. Toen de rat probeerde te vluchten in gaatjes en gangen, bleef hij haken met hoorns en puntige hoeven. Hij wist niet wat te doen. Ten slotte vroeg hij een bevriende bever hem te helpen. Die knaagde hoorns en hoeven eraf. Sindsdien glipt de rat probleemloos door vrijwel alle gaatjes, buizen en tunnels en is hij een plaag voor de mens. Frits van der Plas

Waarom de okapi altijd kucht Ik vind mezelf best dik

D e okapi was het laatste dier dat door de schepper geschapen werd. Bijna was de okapi er helemaal niet geweest. Op de zesde dag om vijf voor twaalf had de schepper de hemel, de aarde, het licht en alles wat leeft geschapen. Toen hij voldaan om zich heen keek, zag hij dat het lijf van een edelhert met een te dikke nek en een mislukte kop van een giraf nog op zijn werktafel lagen. Ook lagen er van een zebra nog een paar voorpoten en een stuk achterlijf waar een paar achterpoten aan bungelden. Omdat de schepper van scheppen hield, hij zuinig van aard was en toch nog vijf minuten de tijd had voor hij zou gaan rusten, besloot hij nog één dier te maken. Ondanks dat hij weinig tijd had, werkte hij de naadjes zo goed af dat het dier uit één geheel leek te bestaan. Om het helemaal af te maken gaf hij het dier een glanzende fluwelen huid. De andere dieren vonden het dier mooi. Zo mooi, dat als ze het tegenkwamen op de vlakte waar in het begin alle dieren gebroederlijk samenleefden, ze met vochtige ogen alleen maar ooohhh konden stamelen. Met veel moeite kregen sommige dieren dan nog kapi over hun lippen, wat in de taal van de begintijd ‘schoonste onder alles wat leeft’ betekende. En zo kwam de okapi aan zijn naam. De okapi zelf vond zichzelf helemaal niet knap. Hij vergeleek de delen waaruit hij was opgebouwd in plaats van dat hij de som zag, zoals alle

andere dieren. De zebra is veel sierlijker en eleganter dan ik, dacht de okapi, die zichzelf best dik vond. Het edelhert is een echte krachtpatser, en ik ben maar een slapjanus. De giraf kan altijd bij de sappigste blaadjes, terwijl ik me met de restjes dichter bij de grond tevreden moet stellen. Hoe meer de dieren hun best deden om de okapi duidelijk te maken dat hij de mooiste was, hoe meer de okapi zich ging schamen voor wie hij was. Hij besloot in het bos naast de vlakte te gaan wonen, zodat hij minder in het oog liep. Om in het bos de kans op een ontmoeting met een ander dier te verkleinen, zei de okapi met enige regelmaat uchm. Uit respect voor de wens van de okapi gingen de andere dieren hem uit de weg. Zo is de okapi het schuwe dier geworden dat sinds het begin der tijden vrijwel ongezien kuchend door het bos naast de vlakte zwerft. Bert Reigor

Wind, zon, gras, bloemen, water, krekels... Waarom de vleermuis in de winter slaapt

E r was een tijd dat de vleermuis in de winter wakker bleef. De meeste dieren zijn dat al lang vergeten. Enkel de grote bosuil meent zich nog te herinneren hoe de vleermuis ooit tussen de sneeuwvlokjes vloog. De vleermuis hield van de ijspegels in de dennenboom, de glinsterende aarde en het bevroren meer. Net zoals hij van de oranje bladeren in de herfst hield, en van de bloemen die in de lente uit hun knop kwamen gekropen. De vleermuis was in die tijd al vrij eigenzinnig. De andere dieren zeiden hem honderd malen dat hij in de buurt moest blijven. Volgens de kat waren daar dieren die je in hun huis opsloten. Het varken had het zelfs over opgegeten worden. Maar dat geloofde de vleermuis niet. Op een dag besloot hij simpelweg te gaan. De vleermuis vloog en vloog en vloog. Lang hoorden de dieren in het bos helemaal niets van hem. Niemand durfde het hardop te zeggen, maar echt missen deden ze de vleermuis niet. Het was de giraf die de terugkeer van de vleermuis voor het eerst opmerkte. Hij kon net met veel moeite het bovenste sappige blaadje van een boom bereiken, toen er iets tegen hem aanvloog. Het was de vleermuis, die verwilderd in het bos ronddoolde. Hij was stekeblind. Het varken wist zeker dat de ogen van de vleermuis opgegeten waren door de dieren daar. De kat dacht dat hij misschien heel hard tegen een dicht luik was gevlogen.

De vleermuis zelf probeerde te vergeten wat er was gebeurd. Af en toe zeiden de andere dieren dat er toch maar eens iemand op bezoek moest gaan bij hem, hij hing daar maar alleen in de donkere grot. Maar uiteindelijk had er nooit iemand tijd. Het was de vleermuis zelf die op een zomerdag besloot om een eindje buiten rond te vliegen. Al snel vloog hij van de ene naar de andere verbazing. Hij voelde de wind zachtjes onder zijn vleugels blazen en de zon op zijn staart schijnen. Hij rook het groene gras, de bloemen en het verdampte water. En in de verte hoorde hij de krekels vrolijk tjirpen. Elke zomer snoof de vleermuis alle geuren, geluiden en aanrakingen in zich op. Vervolgens vloog hij terug naar zijn grot om de hele winter te dromen over de zomer. Zijn hoofd zat zo vol dat hij pas tegen de lente klaar was om naar buiten te gaan. Zo gaat het nu elk jaar. Heel af en toe denkt de vleermuis nog wel eens aan de ijspegels. Maar voordat het water bevroren is, zit de vleermuis al vol. Dan zit er voor hem niets anders op dan, hangend op zijn kop, zijn hoofd leeg te dromen. Marjolein Bax

Waarom heeft een slak een huis op zijn rug? Wie het eerst komt...

T e huur: pikdonker vochtig hol. Moderne afwerking. Per direct beschikbaar. Meer informatie? Klop aan bij koning Habitat, te vinden in de grootste boom op het eiland. ‘Hier willen wíj wonen!’ gilden de slakken. Strijdbaar glibberden ze op weg naar koning Habitat. Tot nu toe hadden ze alleen maar pech gehad. De slangen kaapten de holletjes in de bomen voor hun neus weg. En toen ook de spinnen en de mieren de luxe ondergrondse gangenstelsels inpikten, waren ze ervan overtuigd dat er voor hen geen plek meer bestond. Maar nu gloorde er weer hoop aan de horizon. Zo snel en stil als ze konden, gleden ze op weg naar de grootste boom. ‘Hartelijk dank, we zijn er blij mee!’ De deur zwaaide open en de kikkers sprongen enthousiast over de slakken heen. ‘O nee-hee… Zo komen we nooit aan een huis…’ jammerden de slakken. ‘Wie het eerst komt, het eerst maalt’, zei de koning streng. ‘Dan zit er maar één ding op’, zei de snelste slak. ‘Wij blijven hier. We gaan voor u koken, wassen, strijken, poetsen en zelfs lekker tegen u aan kruipen in bed’, slijmde hij.

Hmmm. De koning dacht na. Dat leek hem wel wat. Hoefde hij niets meer te doen. Kon hij de hele dag bananen eten en een beetje gevlooid worden door zijn vrouw. ‘Ben je helemaal betoeterd!’ schreeuwde koningin Habitat vanuit de woonkamer. ‘Zij eruit of ik eruit.’ Oefff. Daar moest de koning even over nadenken. Hij slingerde van boom naar boom, totdat hij aan de andere kant van het eiland op het zand plofte. Bingo! Wat was hij toch slim. De zee! Dat hij daar niet eerder aan had gedacht! Ge-ni-aal. Met een handvol schelpen keerde de koning terug. Eén voor één plakte hij ze op de rug van de slakken. En zo is het gekomen. Dankzij de boze vrouw van de koning en zijn liefde voor haar, dragen slakken hun huisjes op hun rug. Birgit de Bruijne

De kameel had een bultenprobleem Mijn pronkjuwelen werden me tot last...

D e kameel had enorm geboft. Ze had namelijk vooraan gestaan toen de bulten werden uitgedeeld. Niemand had van die grote exemplaren; ze toonde ze trots aan de andere dieren, die er jaloers naar keken. Oké, de dromedaris kwam een beetje in de buurt, maar dat was dan ook alles. Maar toen de temperatuur in de woestijn steeg en alsmaar hoger werd, werden haar pronkjuwelen haar tot last. Ze bungelden lusteloos en slap alsof ze wilden zeggen: ‘Het is hartstikke heet, wij gaan lekker liggen.’ Oei, daar had de kameel niet op gerekend: daar moest wat aan gedaan worden. Daarom ging ze naar een bultenhouderswinkel. De vrouw in die zaak deed zich heel serieus voor (al kon ze haar lachen bijna niet houden) maar wist al bij voorbaat wat de uitslag was: die twee bulten waren veel te groot, daar was geen bh voor te krijgen. En dat zei het personeel van andere lingeriewinkels ook: zulke maten waren er niet. Ontroostbaar ging de kameel naar huis. Dat was het einde van haar mooie beugelbulten. Ze zag ook wel in dat het zachte materiaal voor haar niet voorhanden was. Toen deed zich een voorval voor dat haar lusteloze leven voorgoed veranderde. Een vliegenier kwam vlak bij de kameel neer. Hij was zielsblij en hij zei: ‘Ik ga nooit meer een vliegtuig in en die parachute mag je houden.’

En die letterlijk uit de lucht gevallen gift bracht alles weer op orde. De parachute was groot en stevig genoeg om beide bulten niet alleen te dragen, maar ze ook – heel uitdagend – ieder apart fier omhoog te houden. Niet gezien? Dan heb je nooit met heel heet weer gekeken! Frans Soulier

Waarom de dolfijn altijd even boven water komt Wat is strand? vroeg ik me af

D e dolfijn leefde onder water. Ze wist niet beter. In de zee zelf was veel te ontdekken en te zien. Er waren oesters met glinsterende parels, vissen die licht gaven en grotten met ontelbaar veel gangen. De dolfijn zwom graag tussen het zeewier en kon uren kijken naar het koraal. Van een bovenwaterwereld had ze simpelweg nog nooit gehoord. Totdat op een dag de schildpad haar vertelde hoe hij als klein schildpadje vanaf een plek zonder water naar de zee was komen kruipen. Hij noemde het strand. ‘Wat is strand?’ vroeg de dolfijn aan iedereen die ze tegenkwam. De kwal zei dat daar andere dieren woonden, die zonder water konden leven. Volgens de krab was de wereld daar zeer stressvol, iedereen rende er achter je aan. De vis zei dat je er binnen een minuut dood was. Maar dat leek de dolfijn wat overdreven. Hoe groot de zee ook was en hoeveel er ook te ontdekken viel, het was niet genoeg voor de nieuwsgierige dolfijn. Op een dag besloot ze naar boven te zwemmen. Ze zwom en zwom en zwom. Totdat ze plotseling de zon op zich voelde schijnen. Het eerste was ze zag, was de vleermuis, die boven haar rondvloog. Ze vroeg hem of hij wist waar het strand was. De vleermuis kon wel wat gezelschap gebruiken en bracht de dolfijn naar het strand. Met veel kracht sprong ze in het mulle zand. Maar meteen schreeuwde ze het uit: de dolfijn had in die tijd nog kieuwen, ze kon niet ademen — De vleermuis bedacht zich geen moment en pikte een gat

boven in het hoofd van de dolfijn. Binnen een tel zoog ze al de lucht in die ze de minuut daarvoor gemist had. Hijgend bedankte ze de vleermuis. Door het gat in haar hoofd kreeg de dolfijn genoeg zuurstof om op kracht te komen. Snel hupte ze terug naar haar veilige waterwereld. Ze plonsde, sprong en danste in het rond. Daarbij vergat ze dat het water door het gat haar lichaam in kwam. Van schrik spoot ze het recht omhoog. Het zoute water kwam terecht in de tere ogen van haar redder. De vleermuis zag niets meer. In paniek vloog hij weg. Hoe hard de dolfijn ook riep en floot, hij kwam niet meer terug. Nadat de dolfijn had geleerd hoe ze het gat in haar hoofd af kon sluiten voor het water, besloot ze terug te gaan naar de wereld beneden. Ze vertelde de dieren daar niet hoe ze aan het gat was gekomen en wat er boven was gebeurd. Aan het strand dacht ze niet meer, maar de vleermuis kon ze niet vergeten. Nog steeds blijft ze dicht bij het wateroppervlak zwemmen. Regelmatig steekt ze haar hoofd dan even boven water. Ze heeft de vleermuis nooit meer zien vliegen. Marjolein Bax

Colofon Waarom? Daarom! Dierenverhalen Idee, samenstelling, redactie & vormgeving: Judy Elfferich © TaalStraat 2015. Tekst: alle auteursrechten blijven voorbehouden aan de makers. Illustraties: CC0, publiek domein.

Nee Een goede knokpartij! Wanneer gingen we ook al weer? Ach, moedertjelief! Hoe vaak moet ik het nou nog zeggen? Ik zocht me een ongeluk Ik volgde mijn hart en vertrok Huppel op! Ik was het zat! Hij kon het niet laten... De lokroep van de bergen... Hik! Hatsjie!

Waarom spuugt de lama, zoemt de mug, kucht de okapi en huilt de wolf? TaalStraat 2015

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
Home


You need flash player to view this online publication