68

V an oudsher zijn wolven gek op verhalen. Sinds eeuwen en eeuwen vertellen ze elkaar spannende sprookjes over de listen en lagen van de Grote Boze Mens. Ooit werd daar heerlijk bij gegriezeld. Maar die tijden zijn lang voorbij. Elke wolf kent het sprookje van het mensenjong in de bessenrode cape. Generatie op generatie sloten vertellers dat af met: ‘Wees dus voorzichtig! Laat je niet door een sappig jonkie meelokken naar een ouwe taaie. Want dan krijgt Jan Hagel je te pakken en eindig je met je buik vol stenen.’ Tja, en hoe gaat dat met een sprookje? Iedereen die het doorvertelt, maakt het een beetje mooier. Lekker eng wordt gaandeweg echt akelig. Zo kwam het dat in dit gruwelsprookje het motief van de weermens zijn intrede deed. Een weermens, dat is een wolf die bij volle maan in een magisch monster verandert: hij gaat op zijn achterpoten staan, zijn vacht valt uit, zijn klauwen splijten. En zijn tanden krimpen, zodat hij daarmee niks meer klaarspeelt behalve ouwe taaie koekjes eten. Maar met één machtige zwaai van zijn voorpoot ontketent zo’n weermens hagelbuien, stormen, donder en bliksem. Dit schrikbeeld is de hedendaagse wolf te veel geworden. Ooit stoer en onverschrokken, sukkelt hij nu somber en schichtig door het struikgewas. De aanblik van een rodebessenstruik jaagt hem al de rillingen over de rug en steekt toevallig de wind op wanneer hij tegen een boom op springt,

69 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication