L ang geleden kon de mens nog met de dieren spreken. En de dieren gaven nog antwoord ook. In die tijd had de egel nog geen stekels. Hij zag er bijna hetzelfde uit als nu: hetzelfde schattige snoetje, het kleine lichaampje, de zwarte oogjes – maar die stekels waren er nog niet. In plaats daarvan had hij lange, gladde bruine haren. Dit maakte de egel een geliefd dier. Iedereen die hem zag, wou hem aaien. Kinderen riepen ‘Egeltje, Egeltje, kom met ons spelen!’ Hij vond dit soort aandacht wel fijn. Maar vaak werd de egel over het hoofd gezien. Hij was namelijk maar klein. Ook al maakte hij veel geluid bij alles wat hij deed, toch zagen de mensen en andere dieren hem vaak niet. En als ze dan per ongeluk op hem gingen staan, bezeerde het kleine diertje zich vaak lelijk. Dit maakte de egel prikkelbaar en hij liet zich steeds minder vaak zien. Een klein meisje miste hem, ze wilde hem overhalen om weer te komen spelen. Na lang zoeken vond ze de egel, opgerold midden in een groot bladernest in het bos, niet ver weg van het mensendorp. Ze vroeg: ‘Egel, wat is er aan de hand?’ Het beestje antwoordde stekelig: ‘Iedereen wil me altijd alleen maar aaien, maar zodra ze daar geen zin meer in hebben, zien ze me over het hoofd en doen ze me pijn. Ik ben het zat!’
29 Online Touch Home