44

L ang geleden, toen lama’s nog alleen in Zuid- en MiddenAmerika langs smalle bergpaadjes renden, en niet mistroostig stonden te kijken in Nederlandse weitjes vlak bij grote wegen, woonde er een heel gulzige lama in Bolivia. Hij had een minderwaardigheidsgevoel, was jaloers op de kameel. Hij had dan wel een mooie wollen vacht, maar miste bulten op zijn rug die hem status konden verlenen. Vroeger transporteerde hij goud en zilver voor de Inca’s, nu graasde hij alleen maar. Ook had hij graag een kind van een kameel gehad, een kama. Hij dacht dat hij altijd te kort kwam. En soms droomde hij van lama’s in arme landen. Dus at hij gulzig alles op wat voor zijn bek kwam. Op een dag stak deze lama zijn bovenlip in een honingraat, slurpte lang en luid – en met de honing verdween er ook een heel bijenvolk met koningin en al in zijn maag. Even hikte hij en veegde voldaan zijn bek af: ‘Ziezo, dat was helemaal alleen voor mij.’ Maar al gauw lag hij te kronkelen op de grond. Uit zijn bek kwam de koningin met wat volgzame werkbijtjes, de rest bleef rustig door-darren in de maag. De gulzige lama werd gek van de jeuk, want zo’n massa bijen in je maag, dat is geen pretje. De boer zag de lama liggen en haalde er de veearts bij. Deze zette zijn stethoscoop op de lamaborst, mompelde: ‘Het hart zoemt’, schoof de stethoscoop lager en zei: ‘De maag lijkt wel een automotor.’ Hij bleef

45 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication