Hoofdstuk 4 I Broedsucces van grutto’s op basis van kleurringdichtheden lage temperaturen in de opgroeiperiode ongunstig omdat ze dan vaker bebroed moeten worden door een ouder en dus minder tijd overhouden om te foerageren (Beintema & Visser 1989). Ze besteedden dan ook meer energie aan warm blijven, die niet in groei gestopt kon worden (Schekkerman & Visser 2001). Het foerageersucces van grutto kuikens wordt niet direct negatief beïnvloed door een lage temperatuur, maar wel door wind (Schekkerman & Boele 2009), wat dit jaar het geval was. Door de vertraagde grasgroei bleef de vegetatie op de meeste percelen wel opener, wat het foerageren voor kuikens gemakkelijker kan hebben gemaakt. De vraag is of het insectenaanbod in die vegetatie ook achterbleef door het koude weer in mei. Juni was daarentegen een erg warme maand en wellicht hebben kuikens die toen nog opgroeiden kunnen profiteren van een uitgestelde insectenpiek. Daarnaast viel er in verschillende regio’s, waaronder in Noord-Holland, erg veel neerslag die leidde tot kletsnatte weidebodems. Anders dan normaal werd hier en daar gezien dat nog niet vliegvlugge kuikens al in die bodem aan het boren waren in plaats van de vegetatie af te zoeken naar insecten. Dat kan een gunstig teken zijn, want een regenworm levert aanzienlijk meer energie op dan een strontvlieg. Het bijzondere weer in voorjaar 2021 lijkt voor grutto’s dus vooren nadelen te hebben gebracht. GRUTTO’S OP GEÏNUNDEERD BOLLENLAND. Aantal vliegvlugge jongen 2012-2021. 2000 4000 6000 8000 10000 12000 14000 0 40 4.6 Twee methodes voor schatting broedsucces In een ideale wereld mag je verwachten dat variaties van jaar op jaar in schattingen van het broedsucces op basis 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 Figuur 4.1. Schattingen van het aantal in Nederland uitgevlogen jonge grutto’s per jaar in 2012-2021, uitgesplitst in twee regio’s. Overig Nederland Friesland e.o. aantal vliegvlugge jongen
41 Online Touch Home