0

Noord-Holland 2021 Jaarboek Boerenlandvogels

Voorwoord Inhoudsopgave H1. Het provinciale meetnet boerenlandvogels in 2021 H2. Resultaten weidevogelbescherming. Het seizoen 2021; heeft het extreme weer in het voorjaar positieve gevolgen voor weidevogels? H3. Weidevogeltelling Water, Land & Dijken H4. Broedsucces van grutto’s op basis van kleurringdichtheden H5. Aanvalsplan Grutto H6. Het Landje van Geijsel en grutto’s in het voorjaar. Onderzoek naar het landje als voedsel- en rustplaats H7. Visdieven in de polder H8. Weidevogels in het Schagerwad. Topnatuur onder de rook van Schagen H9. Meetnet agrarische soorten H10. Op weg naar een patrijzenparadijs op Wieringen! H11. Paalwoningen voor scholeksters in de Woudpolder H12. Scholeksterplateaus. Proef ter verbetering van het nestsucces van de scholekster H13. Steeds meer Noord-Hollandse weidevogelgebieden onder stroom H14. Kneu, een kleine vinkensoort 4 10 29 36 42 48 57 60 66 74 78 80 85 94 2021 was een beter jaar dan voorgaande jaren voor de grutto en andere weidevogels. Het natte en koude voorjaar zorgde voor goede broedresultaten en ook voor voldoende broedsucces bij de grutto. Na een reeks van magere jaren is dit een opsteker maar dit is geen reden om opgelucht adem te halen. Het meetnet weidevogels, de belangrijkste thermometer om de ontwikkeling van de populatie van onze weidevogels te volgen, laat ook dit jaar voor veel soorten een achteruitgang zien. Vooral de steltlopers hebben een veer moeten laten; gelukkig gaat het met de slobeend en gele kwikstaart beter. Elk jaar presenteren we in het Jaarboek Boerenlandvogels de resultaten van de onderzoeken van het afgelopen jaar en allerlei inspanningen die vrijwilligers en diverse organisaties met passie verrichten om de boerenland vogels voor Noord-Holland te behouden. Deze passie is onmisbaar in de bescherming van weidevogels. Ook afgelopen jaar speelden vergaande corona beperkingen ons parten maar desondanks hebben al deze spelers, ook dit jaar, hun bijdrage geleverd. Daarvoor wil ik mijn waardering en dank uitspreken. 2 Het (langjarige) onderzoek naar broedsucces en reproductie van de grutto laten eindelijk een goed jaar zien, voornamelijk in de grotere gebieden met meer dan 100 broedparen. Dat is ook waar het Aanvalsplan Grutto voor pleit. Het plan dat op initiatief van Pieter Winsemius met een groot aantal natuurorganisaties, boeren en over

heden is opgesteld, biedt een veelbelovend nieuw perspectief (hoofdstuk 5). Het plan roept op om samen het broedbiotoop te verbeteren door het creëren van grote leefgebieden van minimaal duizend hectare. In deze leefgebieden wordt ingezet op het optimaliseren van het beheer, het verhogen van het waterpeil, het vergroten van de kruidenrijkdom in de graslanden en het tegengaan van predatie, met een financieel perspectief voor de boeren. De provincie heeft in twee gebieden; Zeevang en Amstelland, nu de eerste stappen gezet om in 2022 het meest optimale beheer uit te gaan voeren. In Noord-Holland zijn al veel initiatieven die bijdragen aan de realisatie van de doelen van het Aanvalsplan Grutto. Zo wordt het Landje van Geijsel jaarlijks onder water gezet voor de grutto’s (hoofdstuk 6) en heeft Staatsbosbeheer in het Schagerwad inrichtings- en beheermaatregelen genomen voor een beter biotoop voor de boerenland vogels (hoofdstuk 8). Ook is er veel ervaring op het gebied van predatiebeheer. We geven in dit jaarboek een overzicht van deze initiatieven en zoomen in op de technische innovatie van de rasters in de Zandpolder (hoofdstuk 13). Naast de grutto verdienen ook andere soorten uit het agrarisch gebied aandacht. Er zijn inspanningen om het allerlei vogels naar de zin te maken. Zo is er een initiatief van broedvlotjes voor visdieven (hoofdstuk 7) en worden er plateaus boven grasland en sloten voor scholeksters aangelegd (hoofdstuk 11 & 12). Ook over akkervogels is er steeds meer kennis beschikbaar. Het meetnet akkervogels is zijn tweede jaar ingegaan. De eerste resultaten laten zien dat onze provincie onder meer belangrijk is voor de kievit, scholekster, kneu, patrijs en gele kwikstaart (hoofdstuk 9). Maat regelen als akker randen en vogelakkers moeten leiden tot een positieve trend van akkervogels. Het onderzoek naar patrijzen op Wieringen heeft opnieuw plaats gevonden (hoofdstuk 10). Met die kennis kan het biotoop beter ingericht worden. Kortom veel organisaties en mensen zijn bevlogen bezig met een veelheid aan initiatieven gericht op de bescherming en het behoud van boerenland vogels. Door optimaal samen te werken en kennis onderling te delen is het mogelijk goede resultaten te bereiken. In het voorjaar zullen we voor de Noord-Hollandse boerenlandvogelbeschermers de Inspiratiedag Boerenlandvogels organiseren zodat we deze samenwerking verder kunnen versterken. Ik hoop dat we elkaar dan virtueel zullen ontmoeten. Ernest Briët Directeur Landschap Noord-Holland 3

Hoofdstuk 1 Het provinciale meetnet boerenlandvogels in 2021 MARTIN WITTEVELDT & GERDA EDELMAN 1.1 Provinciale meetnet Eén van de provinciale kerntaken is het beschermen en ontwikkelen van de Noord-Hollandse natuur en het landschap. Onderdeel van deze taak is de bescherming van bedreigde en kwetsbare planten- en diersoorten, waaronder weidevogels. Noord-Holland is één van de provincies met de hoogste weidevogeldichtheden in Europa en dat geeft een grote verantwoordelijkheid voor deze soorten. De provincie heeft de weidevogelambities omgezet in een actieplan. Dit plan is te lezen op https://www.noord-holland.nl/Onderwerpen/Natuur/ Natuurbeheer. Om bij te houden hoe de weidevogels zich ontwikkelen bestaat er een provinciaal meetnet. In dit artikel gaan we in op de ontwikkelingen tot en met 2021. 1.2 Vierendertig jaar ontwikkeling In opdracht van de provincie Noord-Holland worden 73 meetplots in agrarische en natuurgraslanden geïnventariseerd op weidevogels. Deze tellingen zijn in 1987 gestart, zodat we nu vierendertig jaar ontwikkeling kunnen volgen. Het is hiermee één van de langstlopende weidevogelmeetnetten van Nederland. Het meetnet behoort tot het netwerk ecologische monitoring (NEM) en draagt daarmee ook bij aan kennis over de landelijke trends van weidevogels. 4 DE LAATSTE JAREN IS DE TREND VAN DE GELE KWIKSTAART POSITIEF.

1.3 Het veldwerk De inventarisaties in alle plots worden uitgevoerd volgens een landelijk vastgesteld protocol. Het gaat om het broedvogelmonitorings project- Weidevogels (BMP-w). De methode staat uitgebreid beschreven in Vergeer et al., 2016. Uitgangspunt is dat weidevogelterritoria worden vastgesteld en in kaart gebracht op basis van minimaal vier rondes. In 2021 is, in opdracht van provincie Noord-Holland, in 66 van de 73 provinciale plots geteld. Deze tellingen zijn door Natuurlijke Zaken, Van der Goes en Groot en TAUW, uitgevoerd. De verantwoording van het veldwerk is beschreven in Korthorst et al., 2018, 2019, 2020 en Rotteveel & Van Groen, 2021. 1.4 Trendberekeningen De trendberekeningen zijn uitgevoerd door provincie NoordHolland met behulp van het programma RTRIM. Dit programma en de bijbehorende handleiding zijn beschreven in Pannekoek en van Strien, 2015. Bij de berekeningen wordt 1990 als uitgangsjaar genomen en op 100 gezet (Index=100). In Edelman & Witteveld, 2019, is uitgebreid beschreven hoe de berekeningen in RTRIM tot stand zijn gekomen. Ook wordt in dit achtergronddocument ingegaan op de instellingen van het programma en de mate van significantie van de gepresenteerde trends. Er is een trend berekend voor de periode 1990-2006 en de periode 2006-2021. In 2006 is door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit uitgesproken dat de achteruitgang van de weidevogels in 2010 gestopt zou moeten zijn. Hoewel een oor zakelijk verband tussen deze wens en de trend moeilijk is te leggen, vinden we dit jaar al wel interessant om als mogelijk kantelpunt te bekijken. DE TREND VAN DE GRUTTO IS NOG STEEDS NEGATIEF ONDANKS ALLE INSPANNINGEN. Hoeveel grutto’s zijn er in Noord-Holland? Naast het tellen van meetplots zijn er ook vlakdekkende tellingen (2018-2021) uitgevoerd in bijna 62.000 hectare Noord-Hollands graslandgebied. De tellingen zijn door dezelfde personen en volgens dezelfde methode uitgevoerd als de tellingen in de meetplots. Deze oppervlakte bestrijkt het grootste deel van de oppervlakte van het leefgebied van de grutto. Daarom is er door deze tellingen iets te zeggen over het aantal grutto’s dat in Noord-Holland broedt. Tijdens de tellingen zijn er 5.238 broedparen grutto’s aangetroffen. Als we er van uit gaan dat we 80-90 procent van het gruttogebied hebben geteld, broeden er in Noord-Holland ongeveer 6.000 grutto’s. Volgens SOVON waren er in de periode 2013-2015 31.000-38.000 broedparen aanwezig in Nederland. De trend is ook landelijk negatief (met 3-4 procent per jaar). Het zullen er nu ongeveer 30.000 zijn. Dat betekent dat ongeveer 20 procent van de Nederlandse grutto’s in Noord-Holland broedt. 5

Hoofdstuk 1 I Het provinciale meetnet boerenlandvogels in 2021 1.5 Trends In tabel 1.1 en de figuren 1.1 zijn de trends van tien weidevogelsoorten gepresenteerd voor de periode 1990-2006 en de periode 2006-2021. Gunstig is dat van de graspieper, slobeend, gele kwikstaart een negatieve trend is veranderd in een positieve trend. Voor de veldleeuwerik is een negatieve trend een stabiele geworden. De kuifeend blijft in beide periodes stabiel en de krakeend neemt in beide periodes toe. Helaas is voor de steltlopers grutto, kievit en scholekster geen trendbreuk te zien. Ze blijven in beide periodes afnemen in aantal. Tureluur gaat zelfs vanaf 2006 in aantal achteruit, terwijl deze soort in de periode daarvoor nog een toename liet zien. Voor watersnip, wintertaling, zomertaling is geen betrouwbare trend te berekenen door hun geringe aantallen in onze meetplots. Kemphaan is vrijwel verdwenen als broedvogel. Gegevens op https://stats.sovon.nl/ laten zien dat deze soorten allemaal achteruitgaan sinds 1990. 1.6 Ander onderzoek Het onderzoek in het meetnet richt zich op de aanwezigheid van territoria. Het is echter ook van belang dat de broedparen nesten maken en er jonge vogels opgroeien tot volwassen vogels. Ook daar wordt onderzoek naar gedaan. Zo is in hoofdstuk 3 en 5 te lezen wat de broedresultaten zijn. Een goed broedresultaat vertaalt zich niet meteen in meer broedparen. Het duurt even voordat jongen volwassen zijn en zich kunnen voorplanten. 6  Tabel 1.1. De trend van 10 weidevogelsoorten in de periodes 1990-2006 en 2006-2021. Soort Gele kwikstaart Graspieper Grutto Kievit Krakeend Kuifeend Scholekster Slobeend Tureluur* Veldleeuwerik Trend 1990-2006 Matige afname Matige afname Matige afname Matige afname Sterke toename Stabiel Matige afname Matige afname Matige toename Sterke afname Trend 2006-2021 Sterke toename Matige toename Matige afname Matige afname Matige toename Stabiel Matige afname Matige toename Matige afname Stabiel * Volgens Turnhout & Zoetebier 2019, moet voor de trend van de tureluur voorzichtigheid worden betracht. De provinciale plots geven een optimistischer beeld dan het NEM meetnet.

1.7 Conclusies meetnet De graspieper, slobeend, gele kwikstaart en veldleeuwerik doen het na een periode van achteruitgang vanaf 2006 weer beter. Voor de grutto, scholekster en de kievit geldt dat echter niet. Deze gaan in de gehele periode matig achteruit. Wel is deze afname minder sterk dan die in heel Nederland. Martin Witteveld is ecoloog en Gerda Edelman is data analist bij de provincie Noord-Holland EEN PAARTJE SLOBEEND: DE TREND VAN DEZE GRASLANDBROEDER IS GELUKKIG POSITIEF. Literatuur Korthorst, M. en F.M. van Groen, 2018. Weidevogelonderzoek Noord-Holland 2018. Verantwoording gebiedsdekkend weidevogelonderzoek, weidevogelmeetnet en alarmtelling. TAUW, Utrecht; Natuurlijke Zaken, Heerhugowaard & Van der Goes en Groot, Alkmaar. Korthorst, M., Rotteveel, J.J.F. en Groen, F.M. van. 2019. Weidevogelonderzoek Noord-Holland 2019. Verantwoording van het gebiedsdekkend weidevogelonderzoek en het weidevogelmeetnet. TAUW, Utrecht; Natuurlijke Zaken, Heerhugowaard & Van der Goes en Groot, Alkmaar. Korthorst, M., Rotteveel, J.J.F. & Groen, F.M. van. 2020. Weidevogelonderzoek Noord-Holland 2020. TAUW, Utrecht; Natuurlijke Zaken, Heerhugowaard & Van der Goes en Groot, Alkmaar. Pannekoek, J. & Strien, A. van. 2015. ) TRIM 3 manual (TRends and Indices for Monitoring data). Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg. Rotteveel, J.J.F. & Groen, F.M. van. 2021. Weidevogelonderzoek Noord-Holland 2021. TAUW, Utrecht; Natuurlijke Zaken, Heerhugowaard & Van der Goes en Groot, Alkmaar. Scharringa, K. & Veer, R. van ‘t. 2007. Provinciaal weidevogelmeetnet in 2006. In Belleghem, S. van, Kuiper, M., Scharringa, K., Veer, R. van ‘t., Tanger, D. & Witteveldt, M. Weidevogels in Noord-Holland, het jaar 2006 in beeld. Landschap NoordHolland, Castricum. Pp 24-29. Turnhout C. & Zoetebier, D. 2019. Analyse meetnet-gegevens Noord-Holland. Sovonrapport 2019/21. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Vergeer J.W., van Dijk A.J., Boele A., van Bruggen J. & Hustings F. 2016. Handleiding Sovon broedvogelonderzoek: Broedvogel Monitoring Project en Kolonievogels. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Edelman, G. & Witteveldt, M 2019. Trendberekeningen weidevogelmeetnet 2019. Achtergronddocument. Intern rapport provincie Noord-Holland. 7

Index Index Index Index Index Index Hoofdstuk 1 I Het provinciale meetnet boerenlandvogels in 2021 Grutto Tureluur 100 120 60 80 40 20 0 1990 Kievit 100 125 150 75 40 50 25 0 1990 8 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 500 20 0 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 0 1990 1995 2000 2005  Figuren 1.1. Het verloop van de index per jaar van de tien belangrijkste weidevogelsoorten in Noord-Holland. De gekleurde balk geeft de mate van onzekerheid aan. 2010 2015 2020 2025 100 80 1500 60 1000 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 100 125 150 75 50 25 0 1990 1995 Scholekster 2000 2000 2005 2010 2015 2020 2025 100 120 60 80 40 20 0 1990 1995 Krakeend 2000 2005 2010 2015 2020 2025 Slobeend

Index Index Index Index Hoofdstuk 1 I Het provinciale meetnet boerenlandvogels in 2021 Kuifeend Graspieper 100 125 150 75 DE VELDLEEUWERIK IS DE LAATSTE DECENNIA FLINK AFGENOMEN. 50 25 0 1990 1995 Gele kwikstaart 100 120 60 80 40 20 0 1990 TURELUURS HOUDEN VAN PAALTJES: ZOWEL IN DE BALTS-, NEST-, EN KUIKENFASE. 9 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 100 80 60 40 20 0 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2000 2005 2010 2015 2020 2025 200 150 100 50 0 1990 1995 Veldleeuwerik 2000 2005 2010 2015 2020 2025

Hoofdstuk 2 Resultaten Weidevogelbescherming Het seizoen 2021: heeft het extreme weer in het voorjaar, positieve gevolgen voor weidevogels? WIM TIJSEN & NIENKE KWIKKEL 2.1 Omstandigheden seizoen Een normaal, gemiddeld weidevogelseizoen lijkt niet meer te bestaan. Na drie extreem droge voorjaren, was 2021 uitzonderlijk nat en relatief koud. Of dit van invloed was op de beschermde legsels leest u in dit hoofdstuk. De corona beperkende maatregelen, zorgden ervoor dat de praktijkopleiding weidevogelbescherming voor vrijwilligers vooral achter beeldschermen plaats vond. Met veel inventiviteit en flexibiliteit van (veld)medewerkers, vrijwilligers, boeren, groeps- en veldcoördinatoren en de agrarische natuurverenigingen, is dit toch gelukt. 10 KIEVIT PROBEERT NEST BOVEN WATER TE HOUDEN IN EXTREEM NAT VOORJAAR . 2.2 ‘Ouderwets’ koud voorjaar Het weer, in combinatie met landgebruik, waterstand en predatoren, heeft een belangrijke invloed op de voedselbeschikbaarheid voor volwassen weidevogels en hun kuikens. Daarmee is het ook bepalend voor zowel de nest- als de kuikenfase en het broedsucces voor de boerenlandvogels. Aan de hand van de maandelijkse weersoverzichten van het KNMI komen we tot de volgende samenvattingen per maand voor Noord-Holland. Met de kanttekening dat er binnen onze provincie soms grote verschillen kunnen zijn tussen het noordelijk en zuidelijk deel.

SCHOLEKSTER IN HEVIGE REGENBUI. ERNSTIGE WATEROVERLAST OP 18 JUNI IN WESTELIJK DEEL NH: DRIJVENDE EIEREN SCHOLEKSTERNEST. • Februari: zonnig, droog en aan de zachte kant. Een koud middendeel, aan het einde zeer warm, grote tegenstellingen binnen één maand. • Maart: normaal (gemiddelde laatste 30 jaar), vrij droog en somber. • April: vrij zonnig, bijzonder koud (maatstaf laatste 30 jaar) en relatief veel harde koude wind uit noordelijke richtingen in Noordwest-Nederland. • Mei: zeer koud en nat (vooral in Noord-Holland), vrij somber en enkele voorjaarsstormen. • Juni: zeer warm (de warmste ooit), nat en zonnig. In delen van Noord-Holland ernstige wateroverlast rond 18 juni. Na een relatief zachte januarimaand werden begin februari de eerste grutto’s al gesignaleerd op het Landje van Geijsel in de Holendrechterpolder met een maximum van 46 grutto’s op 6 februari. Deze kwamen letterlijk en figuurlijk van een koude kermis thuis, want hierna volgde er een tiendaagse koude-inval waardoor er zelfs kon worden geschaatst. De maand eindigde echter zeer warm, zodat de weidevogels snel terugkeerden. Op de laatste dag van februari werden er op de grote plas-drassen (Landje van Geijsel, Uitgeesterbroekpolder en de Kalverpolder) in onze provincie alweer ruim 3.000 grutto’s geteld! Maart verliep redelijk normaal, alhoewel vrij koud in het begin, eindigde de maand warm en droog. In april kwam de klad erin. Waarbij met name de lage temperaturen, in combinatie met veelal relatief harde wind uit noordelijke richtingen, het onaangenaam en schraal deed aanvoelen. Voor de eerste lichting kievitkuikens die vanaf het midden van april uit het ei kropen niet bepaald een pretje. Uit vele onderzoeken blijkt dat met name de eerste week voor de kuikens cruciaal is voor de overleving. De weersomstandig heden zullen ervoor gezorgd hebben dat de kievitkuikens veelvuldig ‘gehoed’ en ‘bebroed’ moesten worden. De kuikens kunnen hun eigen lichaamstemperatuur nog niet op peil houden en dat beperkt de broodnodige foerageertijd. Die combinatie van factoren zorgde ervoor dat er eind april, begin mei weinig grotere kievitkuikens werden gezien. Zware regenval op 29 april in het met name oostelijk deel van Noord-Holland was een voorteken van wat ons in mei te wachten stond. Mei staat bekend als grasmaand, maar van ‘grassen’, oftewel het oogsten van het gras, is weinig terecht gekomen doordat er vrijwel geen droge dag was. Voor de weidevogels was dit gunstig, er werd vrijwel niet gemaaid en nattigheid zorgt voor een goed doordringbare bodem voor de snavels van de oudere vogels en veel insecten als kuikenvoedsel. De keerzijde was dat er plaatselijk in korte tijd zoveel regen door extreem zware buien viel, dat sommige nesten letterlijk kwamen te drijven. 11

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming Kijken we naar de koudste april-mei combinaties, dan was deze periode de op drie na koudste sinds 1901. Weidevogels die hun eerste legsel verloren zagen gaan door predatie of andere oorzaken, konden door deze weersomstandig heden vaker vervolglegsels produceren. Dit zorgde ervoor dat in juni op veel plaatsen met name nog grutto’s en tureluurs met hun kuikens rondliepen. Op relatief grote schaal heeft toen uitstel van maaien plaatsgevonden, soms tot begin juli. Daarbij werkte het weer na half juni ook niet mee voor boeren en voor sommige late legsels. Op 18 juni trok er een onweersstoring over Noord-Holland met een zondvloed aan regen die late nesten deed weg spoelen. Het (gras)land was op veel plekken vrijwel onbewerkbaar, waardoor maaien noodgedwongen werd uitgesteld zodat de late kuikens een grotere kans hadden om vliegvlug te worden. 12 2.3 Eerste eieren van het seizoen Het eerste kievitsei in Nederland werd op 5 maart gevonden in Utrecht. Weidevogelbeschermer Cees Dijker vond op 8 maart het eerste ei van onze provincie op Texel. Opmerkelijk, aangezien het daar altijd een stuk kouder is. Het nest lag op een vogelgraanstoppel in polder Eendracht. In het agrarisch natuurbeheer is dit een maatregel om vogels meer voedsel en beschutting te geven in de winter. Vrijwilligerscoördinator Willem Overweg vond op 24 maart het eerste scholeksternest van Nederland in polder Oterleek. Het bevatte zelfs al twee eitjes. Al eerder vond hij het eerste ei van deze soort en het gaat hoogstwaarschijnlijk om hetzelfde broedpaar. Het zijn vaak dezelfde paartjes die succesvol zijn en de eerste eieren leggen. Het eerste gruttonest van Noord-Holland werd op 29 maart gevonden door weidevogelbeschermer van het eerste uur, Ab Kalkman uit Amsterdam. Dit lag in WaterlandOost bij melkveehouder Anton Dirksen bij Uitdam. Voorgaande jaren was hij al eerder vinder van het eerste grutto-ei, maar dan van Nederland, in hetzelfde gebied en waarschijnlijk ook weer van hetzelfde broed paar. Het eerste ei van de tureluur in onze provincie werd op 30 maart gemeld door een zeer ervaren weidevogel beschermer met meer dan 30 jaar ervaring, Sjirk de Boer uit Purmerend. Dit lag in de Wijdewormer op het bedrijf van de familie Willig en is ook uitgekomen dankzij bescherming. Daarmee werden in onze provincie van de vier kernweidevogelsoorten alle eerste eieren in de maand maart gevonden. Geen primeur, maar het geeft wel aan dat soorten als tureluur en scholekster vroeger zijn gaan broeden, dit was 25 jaar geleden ondenkbaar. 2.4 Actieve vrijwilligers Het totale aantal vrijwillige weidevogelbeschermers/ boerenlandvogeltellers bleef vrijwel gelijk met 797 vrijwilligers. In Waterland valt er een afname te constateren van jaarlijks 5 procent. Bij de weidevogelgroepen van Schagen, Obdam, Noorderkoggen, het IVN-WestFriesland en het IVN-Amstelveen valt er een lichte toename te bespeuren. De gemiddelde leeftijd van vrijwilligers lag iets lager met 65,7 jaar. Het aantal jaren dat een vrijwilliger gemiddeld actief is, blijft jaarlijks licht toenemen naar 9,3 jaar. Eenmaal met het weidevogel-bescherm-virus behept, blijken vrijwilligers heel trouw en bevlogen het vrijwilligerswerk doen. Dit geeft aan dat veel weidevogelbeschermers/boeren landvogeltellers een goede binding hebben met het beschermen van

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming de boerenlandvogels, hun weidevogelgroep of met een agrarische natuurvereniging in hun eigen leefomgeving. VRIJWILLIGER PIET VAN BAAR VOERT BESCHERMD NEST IN OP MOBIEL. 2.5 Stijgend aantal waarnemingen Ondanks de beperkingen door de coronapandemie, hebben de vrijwilligers, en ook veldmedewerkers van de agrarische collectieven, ontzettend veel waarnemingen en tellingen ingevoerd in de Boerenlandvogelmonitor. Het aantal ingevoerde gedragsobservaties nam toe tot boven de 40.000! Er werden bijna 17.000 waarnemingen op bedrijfsniveau via de zogenoemde QBM-monitoring ingevoerd. Een vergelijkbaar aantal als in 2020 en een forse stijging (31 procent) ten opzichte van 2019. Voor het meten van het broedsucces van de grutto zijn meer dan 19.000 gedragsobservaties ingevoerd en/of digitaal ingelezen in de Boerenlandvogelmonitor. Een ruime verdubbeling ten opzichte van voorgaand jaar. Deze enorme stijging komt vooral voor rekening van het agrarisch collectief Water, Land & Dijken. Die in vrijwel het hele werkgebied, door een ecologisch onderzoeksbureau, een BMP-weidevogelmonitoring, heeft laten uitvoeren met een aparte broedsuccestelling voor de grutto. Daarnaast zijn er bij andere agrarische collectieven, en ook particuliere natuurbeheerders, in onze provincie op uitgebreidere schaal zogenaamde BTS-tellingen naar het broedsucces van de grutto uitgevoerd. Zo hebben we in 2021 een goed beeld gekregen van het broedsucces van onze nationale vogel in de provincie Noord-Holland. 13

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming In het kader van de akkervogelmonitoring zijn ruim 5.000 waarnemingen gedaan vooral door vrijwilligers en veldmede werkers die bij de agrarische natuurvereniging Hollands Noorden kruidenrijke akkerranden, zomerranden, vogelakkers, vogelgraan en wintervoedselakkers inventariseren. Sinds 2020 zijn daar tevens de waarnemingen om het broedsucces van de patrijs te meten op Wieringen bijgekomen. Het agrarisch collectief Water, Land & Dijken is inmiddels ook gestart met een akkervogelmonitoringproject in de Schermer en de Beemster. 2.6 Nestresultaten Het aantal gevonden en beschermde legsels nam, na een kleine toename vorig jaar, dit jaar af (4,3 procent) tot het niveau van 2019 met 8.336 beschermde legsels. Deze afname komt grotendeels voor rekening van de kievit met een daling van 373 (9 procent). Deze daling bij de kievit valt te verklaren doordat er simpelweg minder kieviten nestelden. Dit werd ook vanuit het veld bevestigd door de beschermers. De kievit neemt volgens Sovon en het Noord-Hollandse Weidevogelmeetnet jaarlijks af met gemiddeld zo’n 4 procent. Een mooie ontwikkeling is een toename van het aantal beschermde gruttonesten met maar liefst 10 procent! De grutto heeft duidelijk geprofiteerd van de nattigheid waardoor de voedselomstandigheden voor de vogels een stuk beter waren dan de voorgaande drie droge voorjaren. Bij de scholekster daarentegen nam het aantal gevonden nesten flink af met 6 procent. Feitelijk geldt hiervoor hetzelfde als bij de kievit met een jaarlijkse afname van 3 à 4 procent. Van de tureluur zijn, na een flinke stijging (8 procent) vorig jaar, nu heel wat minder (4 procent) legsels gevonden. Waarschijnlijk hebben de slechte weersomstandigheden in mei, in combinatie met een relatief laat broedseizoen, ervoor gezorgd dat het lastig was voor de beschermers om deze moeilijk vindbare nestjes te vinden in het hoge gras. Daarnaast was er minder noodzaak tot het actief opsporen en beschermen: maaien werd regelmatig uitgesteld door de natte weersomstandigheden in combinatie met nog aanwezige nesten en kuikens. Ten opzichte van 2018 en 2019 worden er nog altijd meer tureluurs beschermd. 14 DEZE IJZEREN GRUTTO HOUDT ZEKER STAND, JE ZIET WEIDEVOGELS STEEDS VAKER TERUG IN KUNSTOBJECTEN.

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming 2.7 Eenden, zangvogels en overige soorten Bij de eendensoorten valt een toename van het aantal eidereenden op Texel op, tot het niveau van 2019. Dit is waarschijnlijk een inspanningseffect. Een lichte afname bij de slobeend leidde tot een laagterecord voor deze soort in het aantal gevonden nesten van 103, dat waren er 18 minder dan vorig jaar. Opvallend is een flinke toename (30 procent) van het aantal legsels van de wilde eend. Bij de (semi)koloniebroeders is er een toename van de kluut. Het aantal visdieven nam, na het dieptepunt vorig jaar met slechts 4 nesten, gelukkig weer toe tot 14. Mogelijk heeft het visdievenproject van de ANV Water, Land & Dijken hier een rol in gespeeld. In dit project zijn een aantal schelpenbanken op plas-drassen gecreëerd, zie ook hoofdstuk 7. Er worden de laatste jaren regelmatig nesten van de kleine plevier gevonden, meestal op maïsland. Het enige nest van een bontbekplevier in de Wieringermeer, sneuvelde door een mestinjecteur, al voordat het gevonden werd. Bij de kleine zangvogels valt een lichte stijging van de gele kwikstaart te bespeuren evenals bij de graspieper. Het aantal gevonden nesten van de veldleeuwerik nam met 15 af en bereikte een nieuw dieptepunt met slechts 20 nesten. Deze nesten zijn ook zeer moeilijk vindbaar, net als de andere kleine zangvogels die in het boerenland broeden. Het aantal gevonden nesten is dan ook altijd zeer beperkt van deze kleine zangvogels. Zie voor alle cijfers tabel 2.1. op pagina 16 en 17. 2.8 Uitkomstpercentages Van 77 procent van de gevonden legsels is ook de uitkomst bekend. Het gemiddelde uitkomstpercentage van de legsels was 76 procent. De licht afgenomen predatie kwam dit jaar uit op 17,7 procent. Omdat 2020 een uitzonderlijk jaar was met hoge predatie, vergelijken we het met het jaar ervoor. Ten opzichte van 2019 is er sprake van een lichte stijging van de predatie met 3 procent, berekend volgens de klassieke methode. Berekening met de Mayfield-methode, waarbij er rekening wordt gehouden met het aantal dagen dat nesten daadwerkelijk beschermd zijn en de kans op het niet vinden van nesten omdat ze al gepredeerd zijn, leidt altijd tot een hoger en realistischer predatiepercentage: in 2021 op 32,5 procent (grutto) en 37,2 procent (tureluur). Ten opzichte van 2019 is dit voor de grutto 5 procent, en voor de tureluur met 19 procent hoger. Dit geeft aan dat 2021 toch een jaar is met aanzienlijke predatie. Per weidevogelgroep/regio zijn er een paar verschillen ten opzichte van het provinciale predatiecijfer. Amstelveen (Bovenkerker- en Duivendrechter polder), Texel en Wieringen springen er in negatieve zin uit met percentages die via de klassieke methode tussen de 22 en 50 procent uitkomen. In de Westwouder- en Krommenier Woudplder, evenals bij de groepen Obdam, Noorderkoggen en IVN West-Friesland blijven de percentages onder de 10 procent liggen. Het aandeel ‘verlies oorzaak door werkzaamheden’, is er ten opzichte van 2020 weer aardig gedaald en komt uit op 1,4 procent. De andere verlies oorzaken zoals ‘beweiding’, ‘verlating van het nest’ en ‘overig’ variëren, het aandeel verlatingen van het nest nam licht toe tot 3,5 procent. Dat zal ongetwijfeld met de extreme weersomstandi g heden (veel nattigheid en harde wind) te maken gehad hebben. 15

 Tabel 2.1. Beschermde legsels in 2020 en 2021. (Vervolg op de volgende pagina.) Soort Totaal Bekend Uit Niet uit Uit in % Predatie Beweiding Werkz. hdn. Bergeend Brandgans Bruine kiekendief Canadese gans Eend onbekend Eidereend Fazant Fuut Gele kwikstaart Graspieper Grauwe gans Grutto Kievit Kleine plevier Kluut Knobbelzwaan Kokmeeuw Krakeend Kuifeend Meerkoet 16 8 1 1 4 6 4 0 1 2 1 55 0 1 34 9 12 24 4 0 31 14 18 21 0 0 19 7 11 7 1 1 2 3 5 1 0 4 0 1 1 0 4 0 0 7 1 0 1 0 2 1 0 0 0 0 1 1 14 9 13 16 5 6 10 8 6 17 0 0 3 2 5 0 0 1 1 3 3 0 0 4 1 7 100 0 100 50 0 19 0 0 1.153 1.045 909 819 706 589 203 230 3.813 4.194 3.082 3.312 2.333 2.416 749 896 6 9 3 3 4 21 2 2 53 10 55 7 4 21 2 2 37 8 5 8 3 0 33 3 0 9 1 2 28 5 180 182 129 122 111 5 4 1 0 19 3 92 4 12 1 0 9 3 18 0 4 2 0 14 0 30 84 71 55 78 76 0 43 50 100 76 63 86 100 100 0 50 0 0 0 0 0 1 40 100 0 71 89 46 16 0 0 2 1 0 0 0 0 1 3 3 0 0 3 1 0 100 50 33 0 100 75 72 133 173 73 492 591 0 3 0 0 1 58 11 0 0 7 2 13 10 0 23 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 4 8 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 7 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 7 0 1 1 0 0 0 0 Verlaten Overig Onbekend 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 6 0 1 2 2 0 0 0 0 0 1 0 0 1 1 1 40 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 32 61 100 104 103 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 0 3 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 2 33 3 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3 3 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 2 23 51 0 0 0 0 0 0 4 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 6 13 92 0 0 0 0 1 0 5

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming Soort Totaal Bekend Uit Niet uit Uit in % Predatie Beweiding Werkz. hdn. Nijlgans Onbekende soort Patrijs Rietgors Roerdomp Scholekster Slobeend Torenvalk Tureluur Veldleeuwerik Visdief Waterhoen Watersnip Wilde eend Wintertaling Witte kwikstaart Zilvermeeuw Zomertaling Totaal % van bekend resultaat 3 1 5 1 1 1 0 5 0 0 2 1 5 0 0 0 0 5 0 0 2 0 4 0 0 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 100 0 80 0 0 100 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1.893 2.016 1.305 1.296 1.025 978 280 318 103 120 2 0 35 4 5 0 80 1 17 11 3 1 1 2 0 4 90 0 15 3 0 0 51 1 14 11 3 0 59 0 13 1 0 0 29 0 3 0 0 1 753 781 605 599 453 422 152 177 20 14 3 1 2 2 0 0 168 129 133 0 1 0 2 1 2 2 5 77 88 0 1 0 1 74 92 1 2 0 4 76 59 0 1 0 0 73 41 0 0 0 0 24 29 0 0 0 1 8.336 8.719 6.429 6.462 4.894 4.704 1.535 1.758 27 31 0 79 64 100 75 82 100 100 0 69 100 100 0 100 76 75 189 242 66 0 15 0 1 0 0 0 24 0 70 110 118 87 33 0 0 67 0 100 0 0 29 0 0 0 0 2 1 0 0 19 0 0 0 1 73 1.023 1.219 15,9 19,0 0 0 0 0 0 6 1 0 3 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Verlaten Overig Onbekend 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 2021 2020 3 0 6 0 0 1 0 0 0 0 11 0 0 5 0 0 0 0 1 0 0 0 0 22 0,3 26 0,4 19 1 0 0 0 0 0 0 3 0 0 0 0 1,4 13 1 0 6 0 0 0 0 4 0 0 0 0 2,1 29 8 0 29 1 0 0 1 8 0 0 0 0 3,5 0 0 0 0 0 18 4 0 37 0 1 0 0 4 0 0 0 0 88 135 227 204 3,2 0 0 0 0 0 10 0 0 5 1 0 0 0 0 0 0 0 0 57 0,9 0 0 0 0 0 2 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,2 0 0 0 0 0 27 4 0 5 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1,8 0 1 0 0 0 32 2 0 10 0 0 0 0 1 0 0 0 0 10 118 164 2,5 17

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming 2.9 Actief beschermde legsels Bij de vrijwillige weidevogelbescherming markeren beschermers de gevonden legsels met twee stokken aan weerszijde van het nest voor de boer en/of medewerkers van loonwerkbedrijven. Vrijwilligers, maar ook agrariërs, registreren in de Boerenlandvogelmonitor of een nest ook daadwerkelijk actief beschermd wordt bij werkzaamheden op het land. Nieuw is dat bij nesten ook aangegeven kan worden of deze via een zogenaamd elektrisch vossenraster worden beschermd. In de dagelijkse praktijk is dit een toenemende en inmiddels de meest voorkomende beschermingswijze van weidevogels in graslandgebieden. In graslanden zijn dit de agrarische beschermingsactiviteiten: • Om een nest heen maaien (OM) • Rollen of slepen van de grasmat (RS) • Omheen werken en/of plaatsen sleepslangnestbeschermer bij bemesten (BM) • Nestbeschermers plaatsen bij beweiding (NB) • Delen niet maaien via last minute beheer (LM), zogenaamde kuikenenclaves • Bescherming door middel van het plaatsen van een elektrisch vossenraster (VR) In de akker- en tuinbouw gaat het om de volgende werkzaamheden: • Aanaarden/frezen van aardappelruggen (AA) • Ploegen/eggen (PE) • Zaaien/poten (ZP) • Gewasbescherming (GB) 18 • Nesten in mandjes (ver)plaatsen (NiM) vooral bij ploegen, eggen, frezen, zaaien en poten Daarnaast zijn er nog overige activiteiten (OV). Nieuw vanaf dit seizoen is dat kan worden aangegeven of er een wildcamera (WC) bij een nest is geplaatst. In sommige gevallen gaat daar een beschermende werking van uit, zo blijkt uit de camerabeelden. Doordat bijvoorbeeld een vos de wildcamera niet vertrouwt en terugdeinst, zodat het nest niet gepredeerd wordt. Van tevoren is niet te zeggen wanneer er werkzaamheden op het land zullen plaatsvinden, dus communicatie tussen vrijwilliger, boer en/of loonwerker is en blijft natuurlijk essentieel. Niets is vervelender wanneer een gevonden nest alsnog door agrarische werkzaamheden verloren gaat. Dit seizoen hebben vrijwilligers bij 3.048 nesten (36,5 procent) geregistreerd op welke wijze die zijn beschermd bij werkzaamheden. Het uitkomstresultaat van deze actief beschermde legsels is exact hetzelfde als het gemiddelde, 76 procent. Waaruit blijkt dat actieve beschermingsmethoden niet meer predatoren aan trekken, hoewel dit nog wel eens beweerd wordt. De effectiviteit van het plaatsen van een elektrisch vossenraster (VR) geeft voor legsels een iets beter uitkomstresultaat dan het gemiddelde met 78 procent. Inmiddels wordt 7 procent van alle legsels in Noord-Holland beschermd door middel van een vossenraster. Vervolgens is het plaatsen van een nestbeschermer een veel voorkomende wijze (5,5 procent) van actieve bescherming op grasland bij beweiding met vee met het uitkomstresultaat iets boven het gemiddelde (78 procent). Andere vormen van actieve bescherming, in volgorde van belang, zijn het omheen bemesten en omheen maaien. De effectiviteit van actieve bescherming van nesten op bouwland is lager. Dit komt omdat er in

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming korte tijd veel werkzaamheden rond de inzaaiperiode plaats vinden. De cijfers tonen aan dat nestbescherming een bijdrage levert aan het voor komen van verliezen door agrarische werkzaamheden. 2.10 Broedsucces van de grutto In grote delen van Noord-Holland zijn tellingen uitgevoerd om het broedsucces te bepalen. Dit gebeurt door zogenaamde Bruto Territoriaal Succes (BTS) inventarisaties, waarbij eind april/begin mei, binnen een ecologische eenheid, de territoria van grutto’s in kaart worden gebracht. De periode om deze tellingen uit te voeren wordt bekend gemaakt op de website Boerenlandvogels. Vervolgens wordt bij de zogenaamde ‘alarmtelling’ een gebied doorkruist en worden alle alarmerende broedparen met kuikens in kaart gebracht. Alarmeren is een teken dat ze nog minstens één of meer kuikens hebben. Het aantal alarmerende paren wordt vervolgens gedeeld op het vastgestelde aantal territoria. Op grond van onderzoek geldt als indicator voor het hebben van voldoende broedsucces voor een stabiele gruttopopulatie de volgende indeling: < 50% onvoldoende 50 - 65% mogelijk voldoende > = 65% voldoende Niet eerder werd op zo’n grote schaal het broedsucces van onze nationale vogel in kaart gebracht in Noord-Holland, zodat de cijfers een hoge zeggingskracht hebben. VERLEGD NEST, IN MANDJE, BIJ FREZEN VAN HET LAND VÓÓR HET PLANTEN VAN DE BROCCOLI. HET REKJE ZORGT ERVOOR DAT MEEUW- EN KRAAIACHTIGEN HET LEGSEL MINDER SNEL PREDEREN, OMDAT ZE DAAR NIET ONDER DURVEN. 6 % 1 % 1 % 13 % 19 % 15 % 0% 6 % 11 % 3 % 5% 8 %  Figuur 2.1. Actief beschermde legsels per soort werkzaamheid/ bescherming in 2021 (N=3.048). 11 % Bij aanaarden Bij bemesten Bij beweiden Bij gewasbescherming Bij maaien Bij ov. activiteiten Bij ploegen/eggen Bij rollen/slepen Bij zaaien of poten Door last minute beheer Nest binnen vossenraster Wildcamera plaatsen Nest in mandje plaatsen 19

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming In 2021 zijn op een oppervlak van 31.165 hectare BTS-tellingen uitgevoerd in 86 gebieden. Dit is een flinke toename, dit jaar o.a. door extra inzet van professionals via agrarisch collectief Water, Land & Dijken (WLD). Ook andere agrarisch collectieven en particuliere natuur beheerders leverden, soms samen met een terreinbeherende natuur organisatie, een grotere inspanning. 20 Bruto territoriaal succes is het percentage gruttoparen dat minstens één kuiken (of meer) weet groot te brengen. Het gemiddelde broedsucces voor de grutto voor de provincie Noord-Holland komt in 2021 uit op 66 procent, wat kwalificeert als voldoende. Wat opvalt is dat met name de grote gebieden, met meer dan 100 broedparen, een voldoende scoren en een aantal zelfs zeer goed. Te weten: polder Mijzen, Marken, de Bovenkerkerpolder en de Ronde Hoep. De Krommenieër Woudpolder, Waterland met ZuiderwoudeUitdam e.o. en de Westwouderpolder zitten op of net onder een voldoende kwalificatie. Alleen het gebied in de Zeevang rond de Klemweg scoort een onvoldoende. Al deze gebieden kenmerken zich als grote open gebieden met een over het algemeen hogere waterstanden met een aanzienlijk aandeel reservaat- en/of particulier natuurbeheer in combinatie met een hoog aandeel agrarisch natuurbeheer. Per regio vallen er een aantal opmerkelijke verschillen te noteren. Texel scoort een duidelijke onvoldoende, met een percentage van 44 procent. Het voormalige eiland Wieringen springt er negatief uit met een gemiddelde van slechts 28 procent, waarbij aangetekend wordt dat de vogels er zich vooral in natuurreservaten en particuliere natuurterreinen ophouden. Hier werd in een aantal kerngebieden, de Westerlanderkoog en Normerpolder duidelijk via wildcamera’s bewezen dat er sprake was van vossenpredatie. Rond Schagen is er sprake van een herstel ten opzichte van voorgaande jaren. De aantallen beperken zich tot een paar kleine gebieden. In West-Friesland kwam het gemiddelde broedsucces uit op 67 procent, met sterk wisselende resultaten per deelgebied. Het ontbreekt in dit gebied aan grote en robuuste gebieden met volledig op weidevogels afgestemd beheer, in combinatie met hoge waterstanden en aaneengesloten agrarisch natuurbeheer. Het broedsucces voor het gebied tussen grofweg de lijn AlkmaarHoorn en het Noordzeekanaal, het werkgebied van o.a. het agrarische collectief WLD, scoort gemiddeld een mogelijk voldoende reproductie met 64 procent. Grote delen van het werkgebied zijn gebiedsdekkend volgens de BMP-methode geïnventariseerd door een ecologisch onderzoekbureau in opdracht van het agrarisch collectief WLD, zodat op grote schaal het broedsucces van de grutto in kaart is gebracht. Daarnaast hebben vrijwilligers, soms samen met veldcoördinatoren, en ook enkele particuliere natuurbeheerders in een aantal gebieden het broedsucces bepaald. De resultaten verschillen per (deel) gebied en de aanwezigheid van predatoren speelt hierbij een duidelijke rol. Beneden het Noordzeekanaal ging het dit jaar prima met de reproductie van de grutto met gemiddeld 85 procent. Opvallend is ook dat hier de kleine gebieden, en/of gebieden met een lage dichtheid aan grutto’s, gemiddeld slechter scoren qua broedsucces.

 Tabel 2.2. Bruto territoriaal succes van de grutto in 2021. Dit is het percentage gruttoparen dat jongen weet groot te brengen. (Vervolg op pagina 22 en 23). Gebied Oppervlakte (ha) Texel Burgernieuwland en Everste Koog Polder Eijerland Polder het Noorden Polder Waal en Burg Prins Hendrikpolder - Oost Texel - Oost Texel - Zuid Texel - totaal Wieringen Broekerpolder Gesterkoog Hippolytushoeverkoog en Klievervenne Marskepolder Normerpolder en Noorderbuurt Oosterlanderkoog Polder Waard-Nieuwland Stroeërkoog Westerlanderkoog en omgeving Wieringen - totaal Schagen en omstreken Keinsmerwiel ** Mosselwiel Zijpe - Polder D Schagen - totaal West-Friesland Binnenwijzend Broerdijk-Noord De Weere-Oost Abbekerk 762 2433 764 730 254 2.055 1.758 8.756 104 111 342 141 122 216 475 125 302 1.938 70 109 250 429 354 150 200 Broedparen 4 27 16 27 3 10 46 133 3 3 6 14 10 8 2 18 32 96 23 6 10 39 6 18 12 Gezinnen 0 19 7 13 2 9 9 59 1 1 1 10 0 3 0 9 2 27 24 5 0 29 2 4 1 BTS in % 0 70 44 48 67 90 20 44 33 33 17 71 0 38 0 50 6 28 104 83 0 74 33 22 8 21

Gebied t Laeg ** Oppervlakte (ha) 200 Lage Hoek Lambertschaag Langereis-Zuid Leekerlanden-Noord ** Oosterblokker Polder Mijzen Sijbekarspel-Noord Westerveer West-Friesland - totaal Noord-Holland midden Assendelfter Veenpolder */** Beetskoog-Oost Castricummerpolder: Oosterbuurt-N203 Castricummerpolder-Oost: N203-Uitgeest Egmondermeer * Graftermeer-Zuid Katwoude-Oost * Katwoude-West * Krommeniedijk Krommenieër Woudpolder * Maalwater- en Sammerpolder * Marken Oost-Graftdijk */** Polder Oterleek * Purmerland-NoordOost 22 Purmerland-Noordwest-Spoor */** Purmerland-Zuidoost */** Schermer-ZuidWest * 150 150 250 80 200 518 150 300 2.702 367 193 243 27 432 154 527 167 129 391 491 279 199 399 126 174 417 348 Broedparen 25 71 6 18 17 11 161 23 55 423 11 7 38 37 24 62 10 3 17 144 10 158 21 31 12 21 20 22 Gezinnen 31 23 4 12 18 8 144 17 19 283 12 6 28 35 16 24 5 3 6 97 8 137 23 20 11 32 32 17 BTS in % 124 32 67 67 106 73 89 35 35 67 109 86 74 95 67 38 50 100 36 67 80 87 110 65 92 152 160 77

Gebied Oppervlakte (ha) Noord-Holland midden (vervolg) Uitgeest - Busch en Dam * Waterland - Belmermeer * Waterland - Blijkmeerpolder e.o. * Waterland - Bloemendalerweeren e.o. * Waterland - Broekermeer-Zunderdorp * Waterland - Durgerdammerdiepolder e.o. * Waterland - Ransdorp-Kinselmeer e.o. * Waterland - Verdeek e.o. * Waterland - Zuiderwoude-Uitdam e.o. * Wijdewormer - Noorderweg-A7 * Wijdewormer - Noorderweg-W&Jveld* Westwouderpolder * Wilmkebreekpolder Zeevang - Groote Koog en Oosterkoog * Zeevang - Hobrede-Kwadijk * Zeevang - Kleine Koog * Zeevang - Klemweg-Warder * Zeevang - Middelie-N247-Noord * Zeevang - Middelie-Spoorlijn */** Zeevang - Oosterweeren * Zeevang - Oosthuizen-Zuid * Zeevang - Warder-Etersheim * Zeevang - Warder-West * Zeevang - Westerweeren * Noord-Holland Midden totaal 137 265 308 266 575 221 130 218 854 330 289 45 21 212 600 146 610 209 235 388 205 266 53 338 11.984 Broedparen 2 44 90 40 22 11 49 27 136 27 68 220 4 19 126 28 231 53 45 41 36 85 13 46 2.111 Gezinnen 0 11 73 25 7 2 24 18 83 12 55 146 0 9 86 21 94 25 46 18 8 31 10 33 1.349 BTS in % 0 25 81 63 32 18 49 67 61 44 81 66 0 47 68 75 41 47 102 44 22 36 77 72 64 23

Gebied Oppervlakte (ha) Noord-Holland Zuid Aetsveldschepolder Oost Bovenkerkerpolder ** Duivendrechterpolder Hekslootpolder Holendrechter- en Bullewijkerpolder Horn- en Kuierpolder Kalslagerpolder Noordpolder beoosten Muiden ** Polder de Rondehoep Spaarnewoude Uithoornsche polder Verenigde Binnenpolder-Oost+Inlaag Zuidpolder Noord-Holland Zuid - totaal Totalen Noord-Holland 652 761 264 157 253 327 202 308 1.064 606 94 608 60 5.356 31.165 Broedparen 48 144 14 5 12 3 5 11 200 59 1 15 2 519 3.321 Gezinnen 36 149 5 4 7 0 4 14 190 24 0 8 0 441 2.188 BTS in % 75 104 35 80 58 0 80 127 95 41 0 53 0 85 66 Reproductiegetal Onvoldoende * Het aantal broedparen in deze tabel kan iets afwijken van de BMP-methode, doordat alleen de waarnemingen van de 3e BMP-telronde (1 t/m 14 mei) als geldend territoria zijn opgevoerd vanwege de BTS methodiek.. Terwijl het aantal territoria van de grutto volgens de BMP-methode altijd uit 2 geldige waarnemingen binnen de fusie-afstand moet bestaan. < 50% Mogelijk voldoende 50 - 65% Voldoende > 65% ** Bij een broedsucces van >100% is sprake van meer alarmerende paren, dan er broedparen zijn vastgesteld. Hiervoor kunnen een paar oorzaken worden aangewezen: A: Er kan te vroeg gestart zijn met de broedparentelling dan de adviesperiode, waardoor er een ondertelling plaats vond in de eerste telronde. B: Dit seizoen vestigden grutto’s soms laat in het voorjaar, ná de geadviseerde inventarisatieronde. C: Bij de zogenaamde alarmtelling is met een iets te positieve inslag geteld, de kans hierop is het grootst bij hoge concentraties van alarmerende broedparen in een (deel)gebied. D: Het kan voorkomen dat een gebied met een ecologische eenheid een zogenaamde B-status heeft, waardoor enige instroom uit een ander gebied plaats heeft gevonden. 24

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming 2.11 Een ‘voldoende’ voor de grutto 2021 kreeg een voldoende voor de reproductie van de grutto, zij het nipt. De broedparen met kuikens profiteerden van het natte en relatief koudere voorjaar. In sommige gebieden werd tot laat in het seizoen nog gealarmeerd door broedparen. Uit het langjarige onderzoek van de Rijksuniversiteit van Groningen (RuG) in Zuidwest-Friesland blijkt dat vrijwel alle grutto’s aan herleg doen wanneer hun eerste legsel verloren gaat. Door de goede voedselomstandigheden voor de volwassen grutto’s was dat een reële optie voor de vogels. Positief is dat na een aantal jaren met een onvoldoende of mogelijk voldoende reproductie er in 2021 voldoende reproductie was voor de grutto. Hulde voor alle boeren, vrijwilligers, agrarische collectieven, loonwerkers, wildbeheerders en particuliere-, en terreinbeherende natuurorganisaties die onze nationale vogel een warm hart toedragen. Laten we hopen dat dit zich de komende seizoenen vaker gaat voordoen! 25 GRUTTOKUIKEN VAN ÉÉN WEEK OUD.

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming Rol Landschap Noord-Holland Landschap Noord-Holland ondersteunt en faciliteert de 22 weidevogel-, en boerenlandvogelgroepen. Zij zijn veelal zelfstandig georganiseerd, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de vrijwilligerscoördinator als centraal aanspreekpunt voor vrijwilligers en agrariërs. Wanneer er geen coördinator beschikbaar is, en vrijwilligers vooral bij de agrarische collectieven actief zijn, dan nemen agrarische collectieven dikwijls de coördinerende rol op zich door middel van de inzet van zogenaamde veldcoördinatoren of veldmedewerkers. Zij zijn verantwoordelijk voor het indelen van (nieuwe) vrijwilligers, en zijn het eerste aanspreekpunt bij vragen. Cursussen, bijeenkomsten en informatievoorziening Landschap Noord-Holland zorgt voor de kennisuitwisseling en informatievoorziening van de agrariërs, veldmedewerkers en vrijwillige weidevogelbeschermers. Nieuwe vrijwilligers worden op basis van behoefte geworven en via een Basiscursus Weidevogelbescherming opgeleid in de theorie en de praktijk van het beschermen van boerenlandvogels. Via de Groene Academie is er een E-Learning module Weidevogelbeheer te volgen op de website ‘Leer je Groen’. Landschap Noord-Holland brengt maandelijks en in het broedseizoen tweewekelijks, de nieuwsbrief ‘Boerenlandvogels voor boeren, vrijwilligers en agrarische collectieven’ uit. 26  Tabel 2.3. Overzicht van cursussen en aantal deelnemers in 2021. Thema Cursussen Coördinatorenbijeenkomst: Start seizoen NH Basiscursus: 5 theorieavonden, 1 evaluatieavond Opfriscursus: 2 theorieavonden via Zoom E-Learningmodule ter voorbereiding Basiscursus Verdiepingscursus predatie: 2 avonden over de rol en herkenning van predatoren, registratie en handelingsperspectieven Plaats Digitaal Digitaal en Hobrede Digitaal Digitaal Digitaal Deelnemers 15 16 33 16 50

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming  Tabel 2.4. Overzicht geleverde beschermings-, en registratiematerialen. Thema Materiaal Markeerstokken MEDEWERKER PAUL VESTER BRENGT HET BESCHERMINGS - MATERIAAL ROND BIJ DE WEIDEVOGELGROEPEN. ZOALS DE NIEUWE GELE SLEEPSLANGNESTBESCHERMERS. Beschikbaar gestelde materialen Ook zorgt Landschap Noord-Holland voor de ontwikkeling, aanschaf en verspreiding van zowel cursus-, als beschermingsmateriaal ten behoeve van de weidevogelbescherming aan agrariërs en de vrijwilligers(groepen) in de provincie. Deze worden vóór de start van het weidevogelseizoen rondgebracht, zodat iedereen goed voorbereid ‘aan het werk’ kan. Om een indruk te geven van de geleverde materialen in één seizoen, in dit geval 2021, zie tabel 2.4. Vlaggenstokken t.b.v. verjagen families met kuikens in te maaien grasland Rieten mandjes t.b.v. verplaatsen kievit- en scholeksterlegsels op bouwland Nestbeschermers (koeien en schapen) Veldgidsen Weidevogelbescherming Sleepslangnestbeschermers Bordjes Vrijwillige Weidevogelbescherming voor plaatsing in veld/boerderij Nestregistratieboekjes Nestregistratie- c.q. Stalkaarten voor op de boerderij Vergunningen Aantal 2.870 125 260 31 40 73 25 55 102 77 27

Hoofdstuk 2 I Resultaten Weidevogelbescherming Boerenlandvogelmonitor De koepelorganisatie LandschappenNL onderhoudt de website boerenlandvogelsnederland.nl, oftewel de Boerenlandvogel monitor. In deze landelijke database voeren de vrijwilligers, veldmedewerkers, en in mindere mate agrariërs, alle legsels en waarnemingen van boerenlandvogels in. Uit deze database kunnen allerlei analyses en rapportages gehaald worden voor de individuele vrijwilliger, agrariër, weidevogelgroep, agrarisch collectief en op provinciaal en landelijk niveau. 2.12 Conclusie Het weidevogeljaar 2021 gaat de boeken in als een jaar dat over de hele linie redelijk goed was voor de meeste soorten boerenlandvogels. Hoewel het totale aantal gevonden en beschermde legsels licht daalde, nam het uitkomstresultaat toe door afgenomen predatie. De voldoende, zij het nipt, broedsucces van onze nationale vogel, de grutto, stemt tot tevredenheid. Voor de kievit blijft het, ondanks alle inspanningen, erg moeilijk om voldoende jongen vliegvlug te krijgen. Registratie en monitoring Het aantal mensen dat legselgegevens invoert via de mobiele website blijft stijgen. Ruim éénderde van de waarnemers voert in het veld de gegevens in via smartphone of tablet, een stijging van 7 procent ten opzichte van 2020. Vrijwilligers voeren ook steeds sneller in. Tweederde van de legsels wordt binnen één dag ingevoerd en bijna 80 procent binnen 48 uur. Een stijging van 4 procent ten opzichte van 2020. Met deze informatie kunnen controleurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), veldmedewerkers van agrarische collectieven, agrariërs en eventueel loonwerkers hun voordeel doen. De praktische en technische hulp in het veld door veldmedewerkers van Landschap Noord-Holland, alsook van medewerkers van agrarische collectieven, werpt zijn vruchten nog steeds af en zorgt ervoor dat actuele informatie van de vogels en hun legsels beschikbaar is. 28 Wim Tijsen is projectmedewerker Boerenlandvogels bij Landschap Noord-Holland en Nienke Kwikkel is projectleider Boerenlandvogels bij Landschap Noord-Holland Nestsucces – Broedsucces Onder nestsucces verstaan we het uitkomstresultaat van een gevonden legsel. De meest voorkomende lotgevallen van een legsel zijn: een nest komt uit, wordt gepredeerd, raakt verlaten of gaat verloren door werkzaamheden. Bij broedsucces weet een broedpaar tenminste één of meer kuikens vliegvlug te krijgen.

Hoofdstuk 3 Weidevogeltelling Water, Land & Dijken TESSA HOOGEVEEN 3.1 Inleiding Een alerte grutto op een paaltje in een polder met een mozaïek aan verschillende soorten beheer. Dit is een beeld dat de Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land & Dijken, graag ziet. Maar lukt het deze grutto om zijn jongen groot te brengen? Hoeveel grutto’s, tureluurs, kieviten en andere broedvogels broeden er nog meer in deze polder? En zorgt het aanwezige beheer voor de instandhouding van de huidige weidevogelpopulatie? Dit zijn allemaal vragen waar Water, Land & Dijken graag antwoorden op heeft, daarom is er in 2021 een professionele weidevogeltelling uitgevoerd door Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot. GRUTTO ROEPEND OP PAAL. 3.2 Weidevogeltelling 2021 Water, Land & Dijken heeft in het gehele werkgebied ruim 5.400 hectare weidevogelbeheer verdeeld over 70 ecologische eenheden. Een ecologische eenheid is een gebied waarbinnen broedparen zich kunnen verplaatsen, een ecologisch eenheid wordt omgrensd door harde grenzen zoals wegen, spoorlijnen en bebouwing. De weidevogeltelling is uitgevoerd binnen 39 van deze gebieden met een totale omvang van 9.553 hectare. Per ecologische eenheid zijn niet alleen de percelen met agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) gemonitord, maar ook de omliggende percelen. In totaal is 4.320 hectare met ANLb, 981 hectare natuurgrond en 4.252 hectare zonder enige vorm van natuurbeheer gemonitord. De telling bestond uit zowel een broedparentelling (BMP) als een alarmtelling voor grutto en tureluur. Een alarmtelling geeft inzicht hoeveel procent van de broedparen met succes jongen heeft 29

Hoofdstuk 3 I Weidevogeltelling Water, Land & Dijken  Tabel 3.1. Onderverdeling van aantal broedpaar op percelen met agrarisch natuurbeheer (ANLb), natuurbeheer, en percelen zonder beheer. Soort Oppervlakte (Ha) Gele kwikstaart Graspieper Grutto Kievit Krakeend Kuifeend Scholekster Slobeend Tureluur Veldleeuwerik Watersnip Wintertaling Zomertaling Totaal 30 Dichtheid (broedpaar/100 ha) ANLb 4320 Natuur 981 Geen 4252 133 81 1.116 1.266 523 56 550 151 737 84 0 4 5 4.706 152,7 3,1 1,9 25,8 29,3 12,1 1,3 12,7 3,5 17,1 1,9 0,0 0,1 0,1 108,9 168,3 66 42 491 581 238 58 195 92 241 60 2 6 1 211,3 51,4 6,7 4,3 50,1 59,2 24,3 5,9 19,9 9,4 24,6 6,1 0,2 0,6 0,1 211,3 124,5 117 54 277 446 519 62 306 66 194 58 0 3 3 2.105 Totaal 9553 aantal BP/100 ha aantal BP/100 ha aantal BP/100 ha aantal BP/100 ha 2,8 1,3 6,5 10,5 12,2 1,5 7,2 1,6 4,6 1,4 0,0 0,1 0,1 49,5 0,1 316 177 1.884 2.293 1.280 176 1051 309 1.172 202 2 13 9 8.884 9 3,3 1,9 19,7 24,0 13,4 1,8 11,0 3,2 12,3 2,1 0,0 0,1 0,1 93,0 0,1 groot gebracht, oftewel het Bruto Territoriaal Succes (BTS). Voor de BMP zijn vijf telrondes uitgevoerd, waarbij de volgende weide vogelsoorten gemonitord zijn; grutto, tureluur, kievit, scholekster, krakeend, kuifeend, slobeend, zomertaling, wintertaling, gele kwikstaart, graspieper en veldleeuwerik. Vervolgens is het aantal broedparen per ecologische eenheid vastgesteld. Door daarnaast eind mei nog een extra telronde, de alarmtelling, uit te voeren is bepaald hoeveel grutto’s en tureluurs op dat moment kuikens hadden. Door vervolgens het aantal broedparen uit de BMP en het aantal grutto’s en tureluur met kuikens uit de alarmtelling te vergelijken, is het BTS bepaald. 3.2 Kievit meest voorkomend In totaal 8.884 zijn broedparen geteld binnen de 39 ecologische eenheden, zie tabel 3.1. Hiervan zijn 4.706 broedparen vastgesteld op agrarisch natuurbeheer, 2.073 op natuurgrond en 2.105 broedparen op percelen zonder (agrarisch) natuurbeheer. De kievit is met 2.293 broedparen de meest voorkomende soort, gevolgd door de grutto met 1.884 broedparen. De krakeend doet het met 1.280 broedparen ook erg goed. De meest zeldzame broedvogels zijn de watersnip, zomertaling en wintertaling.

Hoofdstuk 3 I Weidevogeltelling Water, Land & Dijken Weidevogelboerderij meest succesvolle beheer In tabel 3.2 zijn de afgesloten pakketten op de percelen met agrarisch natuurbeheer weergegeven. Per pakket is het aantal waargenomen broedparen vermeld en is de dichtheid per 100 hectare berekend. De gegevens laten zien dat de dichtheid aan weidevogels het hoogste is op de weidevogelboerderijen. De weidevogels staan op deze bedrijven centraal en het beheer is zo aangepast dat er een geschikt weidevogelbiotoop aanwezig is: de sloten hebben een verhoogd waterpeil, er is plasdras aanwezig  Tabel 3.2. Vastgestelde dichtheid per beheerpakket in het totale onderzoeksgebied in 2021. Pakket Rustperiode Plasdras Kruidenrijk grasland Extensieve beweiding Botanische weiderand Legselbeheer met rust Legselbeheer Weidevogelboerderij Totaal Hectare Broedparen 773,05 21,51 215,61 147,58 43,34 218,69 2.862,66 37,18 310,98 1285 80 441 192 570 1.643 201 475 Dichtheid (BP/100 ha) 166,2 371,9 170,3 130,1 260,6 62,6 540,6 152,7  Figuur 3.1. en 3.2. Het percentage ecologische eenheden met voldoende broedsucces (blauw), mogelijk voldoende broed succes (lichtgroen) en onvoldoende broedsucces (rood) om de populatie in stand te houden. 31 en er wordt laat gemaaid. De afspraken op deze weidevogel boerderijen zijn voor vijftien jaar vastgelegd. De dichtheid aan weidevogels is het laagste op percelen met legselbeheer. Tureluur: populatie op peil in meer dan de helft van de gebieden Van 37 ecologische eenheden is het percentage berekend van broedparen grutto en tureluur, die met succes jongen hebben groot gebracht (BTS). Het BTS getal (%) is in drie categorieën verdeeld. Bij een broedsucces van 65 procent of hoger blijft de populatie op peil, bij een BTS van 50 procent tot 65 procent is het broedsucces mogelijk voldoende en bij een BTS onder de 50 procent lukt het niet om de populatie in stand te houden. Dit is weergegeven in figuur 3.1 en 3.2. De resultaten laten zien dat voor de grutto bijna de helft van de ecologische eenheden positief scoort en bij de tureluur 65 procent van de gebieden. Om het totale BTS-getal van het onderzoek in 2021 te bepalen, nemen we het totaal aantal broedparen van de BMP-telling en het totaal aantal van de alarmtelling. Zo zijn er tijdens de broedparentelling 1.851 grutto’s waargenomen en 1.133 tureluurs en tijdens de alarmtelling 1.166 grutto’s met kuikens waargenomen en 898 tureluurs met jongen. Dit komt neer op een BTS-getal van 63 procent voor de grutto en een BTS van 79 procent voor de tureluur. Het gemiddelde resultaat voor de grutto is mogelijk voldoende en voor de tureluur voldoende. BTS Grutto 19 % 32 % 49 % > 65 % 50 - 65 % < 50 % BTS Tureluur 11 % 24 % 65 %

VLIEGVLUG SCHOLEKSTER JONG, HERKENBAAR AAN DE ZWARTE SNAVELPUNT EN DONKERE POTEN. 32 KIEVITKUIKEN VAN ENKELE DAGEN OUD. 3.4 Treurig resultaat in Belmermeer Bij zowel de grutto als de tureluur zijn er gebieden met een BTS onder de 50 procent. In een aantal gebieden is dit te verklaren door het tekort aan (agrarisch) natuurbeheer, waardoor er weinig mogelijkheden zijn voor de kuikens om voedsel en dekking te vinden. Daarnaast zijn er ook gebieden waarbij het lage BTS-cijfer te verklaren is door de hoge predatiedruk. In deze gebieden is het lastig voor de weidevogels om de eieren uit te broeden en de jongen groot te krijgen door de vele vijanden. Een voorbeeld is de Belmermeer. De Belmermeer is een polder in Waterland-Oost, ten zuidoosten van Broek in Waterland. In de zeventiende eeuw is deze polder drooggemalen, waardoor de droogmakerij Belmermeer ontstond. De polder is een karakteristiek open veenweidegebied, doorsneden door een smalle weg. Langs deze weg en aan de rand van de polder liggen verschillende boerderijen. Eén van deze boerderijen is ingericht als een weidevogelboerderij. Deze boerderij heeft een oppervlakte van bijna 15 hectare. De Belmermeer zelf heeft een oppervlakte van ongeveer 134 hectare. Voor de weidevogeltelling is ook een gedeelte van de directe omgeving van de Belmermeer geteld, waardoor de totaal geïnventariseerde oppervlakte 210 hectare bedraagt; 92 hectare met agrarisch natuur beheer, 70 hectare natuurgrond en 48 hectare zonder enige vorm van natuurbeheer. De resultaten zijn weergegeven in tabel 3.3. In totaal zijn er 158 broedparen waargenomen: 101 broedparen op agrarisch natuurbeheer, 62 broedparen op natuurgrond en 8 broedparen op overige grond. Opvallend is dat de grutto de meest voorkomende broedvogel is, gevolgd door de krakeend.

 Tabel 3.3. Onderverdeling van aantal broedpaar op percelen met agrarisch natuurbeheer (ANLb), natuur, en percelen zonder beheer, in de Belmermeer. Soort Oppervlakte (Ha) Daarnaast is op percelen met agrarisch natuurbeheer en op de natuurgronden de dichtheid hoger dan op de percelen zonder, namelijk 109,5 en 70,4 tegenover 16,5 broedpaar per 100 hectare. Tijdens de broedparentelling in de polder zijn 46 grutto broedparen en 20 tureluur broedparen waargenomen, terwijl tijdens de alarmtelling maar 10 broedparen van de grutto en 5 van de tureluur met kuikens gezien zijn. Dit komt neer op een BTS van respectievelijk 22 procent en 25 procent. Dit is onvoldoende om de weide vogelstand op peil te houden. In tabel 3.4 is een overzicht weergegeven van de aanwezige ANLb pakketten met bijbehorende hectares en broedparen in de Belmermeer. De meeste broedparen zijn waargenomen op de percelen van de weidevogelboerderij, de dichtheid van 399,4 broedpaar per 100 hectare, is op deze percelen erg hoog. Met een dichtheid van 37,1 broedparen per 100 hectare, scoren de percelen met legselbeheer het laagste. Samenvattend: De Belmermeer heeft een gemiddelde dichtheid van 75 broedparen per 100 hectare (tabel 3.3). Een groot gedeelte van deze broedparen is geclusterd op de weidevogelboerderij, bij de plas-dras en op de natuurgronden. Het is dit jaar niet gelukt om voldoende grutto en tureluur jongen groot te krijgen. Door de hoge predatiedruk is het Graspieper Grutto Kievit Krakeend Kuifeend Scholekster Slobeend Tureluur Veldleeuwerik Zomertaling Totaal ANLb 92 aantal 6 32 15 15 2 7 9 13 0 2 101 Dichtheid (broedpaar/100 ha) 109,5 Natuur 70 aantal 0 13 8 15 3 3 1 5 1 0 49 70,4 Geen 48 aantal 1 1 0 2 0 2 0 2 0 0 8 16,5  Tabel 3.4. Vastgestelde dichtheid per Beheerpakket in de Belmermeer in 2021. Pakket Rustperiode Plasdras Extensieve beweiding Legselbeheer Weidevogelboerderij Totaal Hectare Broedparen Dichtheid (BP/100 ha) 13,8 1,76 2,49 59,38 14,77 92,2 14 5 1 22 59 101 101,5 283,7 40,2 37,1 399,4 109,5 33 Totaal 210 aantal 7 46 23 32 5 12 10 20 1 2 138 75,1 10 Alarmtelling 210 5

Hoofdstuk 3 I Weidevogeltelling Water, Land & Dijken  Tabel 3.5. Onderverdeling van aantal broedpaar op percelen met agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb), natuur, en percelen zonder beheer, in Hobrede-Kwadijk. Soort Oppervlakte (Ha) Gele kwikstaart Graspieper Grutto Kievit Krakeend Kuifeend Scholekster Slobeend Tureluur Veldleeuwerik Wintertaling Totalen Dichtheid (broedpaar/100 ha) ANLb 311 aantal 13 1 98 145 49 0 80 13 74 1 1 475 152,7 Natuur 21 aantal 0 0 5 6 6 0 16 1 1 0 0 35 168,3 Geen 136 aantal 3 1 13 8 20 1 11 3 6 0 2 68 51,4 Totaal 468 aantal 16 2 116 159 75 1 107 17 81 1 3 578 124,5 86 Alarmtelling uitkomstpercentage van de nesten erg laag, waardoor ook het BTS laag is uitgevallen. Tijdens het weidevogelseizoen zijn op verschillende plekken binnen de polder waarnemingen gedaan van vossen en hermelijnen. Om in de toekomst de kans op predatie te verkleinen, wordt voor komend jaar gekeken wat de mogelijkheden zijn voor het plaatsen van wildcamera’s en een vossenraster. 76 34 3.5 Succesgebied Zeevang Hobrede-Kwadijk Er zijn ook gebieden waar het wel goed gaat met de weidevogels. Een goed voorbeeld hiervan is HobredeKwadijk in de Zeevang. Deze polder heeft een oppervlakte van 468 hectare, waarvan 311 hectare agrarisch natuurbeheer, 21 hectare natuurgrond en 136 hectare zonder natuurbeheer. Uit de telling is gebleken dat er in totaal 578 broedparen zijn vastgesteld, 475 op percelen met agrarisch natuurbeheer, 35 op natuurgrond en 68 op de overige percelen, zie tabel 3.5. De meest voorkomende broedvogel in Hobrede-Kwadijk is de kievit, gevolgd door de grutto en scholekster. Ook hier is de dichtheid op percelen met ANLb en natuurbeheer (152,7 en 168,3) hoger dan op percelen zonder beheer (51,4). In de polder zijn tijdens de broedparentelling 116 territoria van grutto’s vastgesteld en 81 van tureluurs. Tijdens de alarmtelling waren er 86 gruttoparen met kuikens en 76 tureluurparen met kuikens aanwezig. Dit komt neer op een BTS van respectievelijk 74 procent en 94 procent. Dit zijn goede resultaten.

Hoofdstuk 3 I Weidevogeltelling Water, Land & Dijken TURELUUR. In tabel 3.6. zijn de afgesloten agrarische natuurbeheerpakketten in de polder weergegeven met de bijbehorende hectares, broedparen en de dichtheid (broedparen per 100 hectare). Deze gegevens laten zien dat op ongeveer 91 hectare van de percelen een pakket is afgesloten met een vorm van rustperiode, zogenaamd ‘zwaar beheer’. Op de overige percelen worden de nesten beschermd door middel van legselbeheer. De dichtheid van weidevogels is het hoogst op het pakket legselbeheer met rust, namelijk 323 broedparen per 100 hectare. Dit pakket wordt tijdens het weidevogelseizoen afgesloten met boeren op locaties waar veel nesten en/of kuikens aanwezig zijn. Het maaien of beweiden wordt hier minimaal 2 weken uitgesteld, waardoor de weidevogels ruimte en rust krijgen om te broeden en op te groeien. De rustperiode op legselbeheer wordt afgesloten in de vorm van een strook, een gedeelte van een perceel of het gehele perceel.  Tabel 3.6. Vastgestelde dichtheid per beheerpakket in Hobrede-Kwadijk in 2021. Pakket Rustperiode Plasdras Kruidenrijk grasland Extensieve beweiding Legselbeheer met rust Legselbeheer Totaal Hectare Broedparen Dichtheid (BP/100 ha) 34,07 4,16 40,69 12,21 4,95 214,9 310,98 63 8 104 21 16 263 475 184,9 192,4 255,6 171,9 323 122,4 152,7 Tessa Hoogeveen is Veldcoördinator / Junior projectleider Water, Land & Dijken 35 In de polder Hobrede-Kwadijk is een gemiddelde dichtheid van 124 broedparen per 100 hectare vastgesteld en is er een BTS vastgesteld van 74 procent voor de grutto en een BTS van 94 procent voor de tureluur. Deze polder laat zien dat een combinatie van het beschermen van nesten en percelen met zwaar beheer werkt. Gedurende het weidevogelseizoen is het wel van belang om in de gaten te houden of er locaties zijn waar een extra rustperiode afgesloten moet worden.

Hoofdstuk 4 Broedsucces van grutto’s op basis van kleurringdichtheden HANS SCHEKKERMAN 4.1 Meten broedsucces De belangrijkste oorzaak voor de voortdurende afname van de grutto is een ontoereikend broedsucces. Beschermingsmaatregelen richten zich dan ook vooral op het verhogen hiervan. Wie wil weten of de maatregelen effect hebben, wil dus het broedsucces meten. Maar dat is extra lastig bij een nestvlieder als de grutto, waarbij families zich flink kunnen verplaatsen en kuikens vaak verborgen blijven in het hoge gras. Een precies beeld krijg je alleen door het intensief volgen van gekleurringde, of liefst, van zenders voorziene broedparen. Dat vergt veel inspanning dat het moeilijk is om dit op grote schaal te realiseren. Een minder tijdrovende aanpak zijn de ‘alarmtellingen’. Waarbij op een goed moment in de kuikenperiode gruttoparen die door hun alarm de aanwezigheid van kuikens verraden, worden geteld. Door dit aantal te delen door het totale aantal broedparen in het getelde gebied ontstaat een ruwe maat voor het broedsucces; Bruto Territoriaal Succes (BTS). ‘Bruto’, omdat meestal onduidelijk blijft hoeveel kuikens de alarmerende paren hebben en hoeveel daarvan de rest van de kuikenperiode overleven tussen de telling en het moment waarop ze feitelijk kunnen vliegen. Variatie in de uitkomstkansen van legsels en de overleving van kuikens tot aan het telmoment komt er wel tot in uitdrukking. 36 EEN JONGE VLIEGVLUGGE GRUTTO MET KLEURRINGEN. 4.2 Kleurringdichtheid Sinds 2012 wordt het broedsucces van Nederlandse grutto’s ook nog op een andere manier geschat. Deze schatting maakt gebruik van het feit, dat op verschillende plekken in het land (oudere) gruttokuikens van kleurringen worden voorzien en dat de jonge grutto’s zich na de broedtijd, voor ze naar Afrika vertrekken, concentreren op pleisterplaatsen. Dit zijn meestal plekken met ondiep water zoals plas-drassen, grootschalige moerassen en rivieruiterwaarden. In Noord-Holland zijn ook geïnundeerde bollenvelden en tijdelijk onder water gezette akkers in gebruik bij zowel jonge als volwassen grutto’s. Op die pleisterplaatsen mengen gekleurringde jonge grutto’s zich tussen hun ongeringde soortgenoten. Vrijwilligers kunnen feitelijk alleen met telescoop zorgvuldig alle poten afkijken. Zo bepalen zij welk aandeel van de juvenielen kleurringen dragen. Het totale aantal jongen dat eerder was gekleurringd, gedeeld door de waargenomen kleurringdichtheid, geeft voor dat jaar een schatting van het totale aantal gruttojongen dat in Nederland is uitgevlogen. Deze

methode is vergelijkbaar met het schatten van het totale aantal knikkers in een emmer. Door een aantal gekleurde knikkers toe te voegen en goed te roeren om dan een paar handenvol knikkers uit te tellen, in plaats van de hele emmer. Gerrit Gerritsen nam het initiatief voor deze tellingen en stuurde de vele tientallen vrijwilligers aan die tussen 20 juni en 10 augustus verspreid door het land de kleurringchecks uitvoerden. Het kleurringen van kuikens wordt gecoördineerd door de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) (Jos Hooijmeijer en Theunis Piersma) en mede uitgevoerd door enkele tientallen vrijwillige gruttoringers verspreid door het land. Op basis van de verzamelde gegevens berekent Sovon jaarlijks de schattingen. Gegevensverzameling en analyse worden gefinancierd door Vogelbescherming Nederland. 4.3 Methodes jaarlijkse schattingen Aan de analyse van Sovon zitten nog wel wat haken en ogen. Een eerste complicatie is dat we op deze manier feitelijk het aantal gruttojongen schatten dat de gemiddelde leeftijd bereikt waarop de kuikens worden gekleurringd, zo’n 17-19 dagen oud. Om te weten hoeveel kuikens vliegvlug worden, moeten dat getal nog vermenigvuldigd met de verwachte ‘reststerfte’ tot dag 25, de leeftijd waarop ze gemiddeld vliegvlug zijn. Daarvoor wordt een gemiddelde waarde gebruikt uit eerder onderzoek naar de kuikenoverleving met behulp van zenders. Een tweede is dat de methode een complete menging veronderstelt van gekleurringde en ongeringde jongen; de ‘knikker-emmer’ moet goed geroerd zijn. Uit de in de loop der jaren door de RuG verzamelde kleurringaflezingen blijkt dat, hoewel de juveniele grutto’s door het hele land uitzwerven, ze wel een neiging vertonen om in de ruime VAN ADULTE GRUTTO’S -HIERONDER- TOT NEST; TOT VLIEGVLUG JONG - RECHTSONDER. 37

Hoofdstuk 4 I Broedsucces van grutto’s op basis van kleurringdichtheden omgeving van hun geboorteplek te blijven. Dit leidt tot hogere kleurringdichtheden in regio’s waar de meeste kuikens zijn geringd, met name in Friesland. En doordat de ringdichtheidschecks niet op dezelfde manier zijn verdeeld over het land als de gekleurringde kuikens, kan dit een fout opleveren in de schatting. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen berekenen we de schattingen apart voor twee deelgebieden (Friesland en omgeving en de rest van Nederland) en tellen die vervolgens bij elkaar op tot een landelijk totaal (Schekkerman et al., 2021). 4.4 2021 iets beter dan gemiddeld 2021 was het tiende jaar waarin deze aanpak is uitgevoerd in Nederland, na een proefjaar in 2011. Er werden 351 kuikens gekleurringd (waarvan 22 in Noord-Holland), het hoogste aantal uit de reeks (2012-2020 gemiddeld 256). Tijdens 181 kleurringchecks werden bijna 2.800 juveniele grutto’s gecontroleerd op ringen, waarvan 1.146 in Noord-Holland. Dit resulteerde in een totaalschatting van 14.300 kuikens die de kleurringleeftijd bereikten en 8.700 vliegvlugge jongen voor heel Nederland. Van dit totaal groeide 45 procent op in Friesland en omgeving, en 55 procent elders. Het totaal voor 2021 ligt een stuk hoger dan vorig jaar, toen een dieptepunt werd bereikt, maar is slechts 6 procent hoger dan het gemiddelde over de jaren 2012-2020 (figuur 4.1). 38 Rondom de schatting berekenen we een onzekerheidsmarge, die een optelling is van de onzekerheden in alle componenten. Die onzekerheidsmarge is daardoor groot. Het landelijke totaal aan vliegvlugge jongen lag met 95 procent zekerheid tussen 5.850 en 12.750 vogels. Op basis van cijfers over het landelijke aantal broedparen, en de gemiddelde jaarlijkse sterfte van volgroeide grutto’s, valt bij benadering te berekenen hoeveel jongen er groot moeten worden om die sterfte te compenseren en de populatie op zijn minst stabiel te houden. Dat zijn er momenteel ongeveer 12.000, onze schatting ligt daar 27 procent onder. Hoewel de bovengrens van het betrouwbaarheidsinterval net boven deze drempel uitkomt, wijst dit erop dat het broedsucces dit jaar toch weer onvoldoende was, net als in de meeste voorgaande jaren uit de reeks. Deze conclusie strookt niet helemaal met de optimistische geluiden die in de loop van de zomer her en der te horen waren. De indruk was dat er eindelijk weer eens een goed jaar was voor de weidevogels, door de natte omstandigheden en doordat er pas extreem laat, rond eind mei, grootschalig werd gemaaid. Met name uit Friesland kwamen gunstige berichten (o.a. BFVW 2021). Onze schatting op basis van kleurringen wijst eerder op een (iets beter dan) gemiddeld jaar. Een vergelijkbaar beeld komt naar voren uit BTS-tellingen uit de rest van Nederland. In Noord-Holland lag het BTS op circa 66 procent. Bezien over heel Nederland lag het op zo’n 60-65 procent (gegevens Landschappen.nl). Dit is eveneens iets boven het gemiddelde uit de afgelopen acht jaar (Sovon 2020), met een ‘mogelijk voldoende’ tot ‘net voldoende’ kwalificatie. 4.5 Koud voorjaar; voor- en nadelen voor kuikens Het late maaien in 2021 zal gunstig zijn geweest voor de overleving van legsels en kuikens in het boerenland. Daar staat tegenover dat het buitengewoon koude en geregeld natte weer in april en mei, dat leidde tot dat late maaien, energetisch gezien niet gunstig was voor nestelende grutto’s en hun kuikens. Voor gruttokuikens zijn

39 JONGE GRUTTO’S MET ÉÉN GEKLEURRINGDE IN HET MIDDEN.

Hoofdstuk 4 I Broedsucces van grutto’s op basis van kleurringdichtheden lage temperaturen in de opgroeiperiode ongunstig omdat ze dan vaker bebroed moeten worden door een ouder en dus minder tijd overhouden om te foerageren (Beintema & Visser 1989). Ze besteedden dan ook meer energie aan warm blijven, die niet in groei gestopt kon worden (Schekkerman & Visser 2001). Het foerageersucces van grutto kuikens wordt niet direct negatief beïnvloed door een lage temperatuur, maar wel door wind (Schekkerman & Boele 2009), wat dit jaar het geval was. Door de vertraagde grasgroei bleef de vegetatie op de meeste percelen wel opener, wat het foerageren voor kuikens gemakkelijker kan hebben gemaakt. De vraag is of het insectenaanbod in die vegetatie ook achterbleef door het koude weer in mei. Juni was daarentegen een erg warme maand en wellicht hebben kuikens die toen nog opgroeiden kunnen profiteren van een uitgestelde insectenpiek. Daarnaast viel er in verschillende regio’s, waaronder in Noord-Holland, erg veel neerslag die leidde tot kletsnatte weidebodems. Anders dan normaal werd hier en daar gezien dat nog niet vliegvlugge kuikens al in die bodem aan het boren waren in plaats van de vegetatie af te zoeken naar insecten. Dat kan een gunstig teken zijn, want een regenworm levert aanzienlijk meer energie op dan een strontvlieg. Het bijzondere weer in voorjaar 2021 lijkt voor grutto’s dus vooren nadelen te hebben gebracht. GRUTTO’S OP GEÏNUNDEERD BOLLENLAND. Aantal vliegvlugge jongen 2012-2021. 2000 4000 6000 8000 10000 12000 14000 0 40 4.6 Twee methodes voor schatting broedsucces In een ideale wereld mag je verwachten dat variaties van jaar op jaar in schattingen van het broedsucces op basis 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021  Figuur 4.1. Schattingen van het aantal in Nederland uitgevlogen jonge grutto’s per jaar in 2012-2021, uitgesplitst in twee regio’s. Overig Nederland Friesland e.o. aantal vliegvlugge jongen

Hoofdstuk 4 I Broedsucces van grutto’s op basis van kleurringdichtheden van BTS en de kleurringdichtheid, min of meer parallel zullen verlopen. Over de afgelopen negen jaar was dat maar beperkt het geval. Er lijkt enige correlatie te zijn, maar die is statistisch gezien nog niet significant. BTS-tellingen en kleurringdichtheden zijn twee verschillende manieren om het broedsucces van grutto’s te bepalen. Beide kennen ze aanzienlijke onzekerheidsmarges en mogelijke foutenbronnen. Bij de kleurringmethode komt die voort uit de steekproeven van de kleurringdichtheid, onzekerheid over verplaatsingen van juveniele grutto’s tussen de Friesland en overig Nederland, en de reststerfte tussen kleurringen en de vliegvlugge leeftijd. Onzekerheid in BTS-tellingen betreft de alarmtelling zelf en de bepaling van het aantal aanwezige broedparen. En als je wilt doorvertalen naar aantallen vliegvlugge kuikens ook het aantal kuikens per alarmerend paar en de reststerfte daarvan tot vliegvlug. Daarnaast vormen de gebieden waar BTS-tellingen worden uitgevoerd zelf een steekproef, die al of niet representatief is voor het hele land. De resulterende onzekerheid is lastig te becijferen, maar zal ook groot zijn. Een verre van perfecte samenhang hoeft daarom geen verrassing te zijn. Gezien al deze onzekerheden is er waarschijnlijk winst te behalen door gegevens uit beide methoden te gebruiken in één gecombineerde schatting. Met name het combineren van foutmarges vergt daarvoor nog wel wat ontwikkeling. Ondertussen kunnen geïnteresseerden bijdragen aan dit onderzoek door het uitvoeren van kleurringchecks op pleisterplaatsen na de broedtijd. In Noord-Holland is de teldekking behoorlijk goed in het noorden en in Laag-Holland, maar vooral bezuiden het Noordzeekanaal is nog ruimte voor aanvulling. Hans Schekkerman is senior onderzoeker bij Sovon Vogelonderzoek Nederland Literatuur Beintema, A.J. & G.H. Visser 1989. The effect of weather on time budgets and development of chicks of meadow birds. Ardea 77: 169–180. BFVW, e.a. 2021. Weidevogels in Fryslân. Jaarbericht 2021. www.friesevogelwachten.nl/nl/nieuws/bfvw-actueel/weidevogels-in-fryslan Schekkerman, H. & G.H. Visser 2001. Pre-fledging energy requirements in shorebirds: energetic implications of self-feeding precocial development. The Auk 118: 944-957. Schekkerman, H. & A. Boele 2009. Foraging in precocial chicks of the black-tailed godwit Limosa limosa: the importance of weather and prey size. Journal of Avian Biology 40: 369-379. Schekkerman, H., G.J. Gerritsen & J. Hooijmeijer 2021. Jonge Grutto’s in Nederland in 2021: een aantalsschatting op basis van kleurringdichtheden. Sovon-rapport 2020/78, Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Sovon, 2020. Boerenlandvogelbalans 2020. www.sovon.nl/sites/default/files/doc/ boerenlandvogelbalans_2020.pdf 41

Hoofdstuk 5 Aanvalsplan Grutto CELINE ROODHART, KEES DE PATER EN PIET SPOORENBERG 5.1 Een korte terugblik Het Aanvalsplan Grutto zoemt rond in de media, in een petitie, in Kamermoties en beleidsvoornemens. Maar wat is het nu eigenlijk en wat hebben de Noord-Hollandse weidevogels eraan? 42 In het vooraar van 2019 nam voormalig minister van VROM Pieter Winsemius samen met de Friese Milieu Federatie en It Fryske Gea het initiatief tot het Aanvalsplan Grutto. Vogelbescherming Nederland werd daar kort na de start bijgevraagd evenals emeritus hoogleraar Rudy Rabbinge en voormalig burgemeester van Leeuwarden en Eerste Kamerlid Ferd Crone. Met inbreng van wetenschappers, weidevogel provincies, Boerennatuur en meerdere natuurorganisaties werd het aanvalsplan opgesteld. Gelijk met het opstellen van het plan, startte een lobbytraject gericht op het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), de Tweede Kamer, provincies en ketenpartijen. Dat resulteerde in het aanbieden van het aanvalsplan op 20 november 2020 aan Minister Schouten en aan de Kamer. Mooie woorden van de minister en een breed gedragen motie van de Kamer om het plan uit te voeren, volgden. Maar een breed draagvlak in de politiek betekent nog niet dat een plan ook wordt uitgevoerd. Na nog twee steeds scherper TWEE MANNETJES GRUTTO AAN HET BAKKELEIEN. geformuleerde en bijna Kamerbreed gesteunde moties en heel veel overleg met LNV en betrokken provincies, was er in juli 2021 een beperkte doorbraak. De eerste financiering van 67,5 miljoen voor de periode 20222027 lijkt geregeld door de bijdrage uit Europa via het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid. Om dat bedrag zeker te stellen moeten Rijk en provincies wel met 15 miljoen cofinanciering over de brug komen. De verwachting is dat dat wel rond komt, maar zekerheid is er nog niet. Daarnaast is er voor 2021 en 2022, 5 miljoen euro beschikbaar om in de eerste gebieden van start te gaan. Voor de echte uitvoering van het plan is vanuit de overheid structureel jaarlijks 34 miljoen euro nodig voor langjarige hogere beheervergoedingen. Daarnaast is een vergelijkbaar eenmalig bedrag voor investeringen in het landschap nodig. Kortom: de aanval kan ingezet worden maar er is nog een lange weg te gaan.

5.2 Bepalen gebieden per provincie Pijlers van het aanvalsplan • Het Aanvalsplan Grutto is gebaseerd op een gebiedsgerichte benadering in grote gebieden met bewezen ecologische potenties voor weidevogels, aangevuld met predatiebeheer en het verdienmodel en toekomst perspectief voor boeren in deze gebieden.; • Er zijn in totaal vierendertig gebieden in beeld verspreid over de weidevogelprovincies Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Overijssel, Utrecht, Groningen en Gelderland. Volgens het plan worden in deze gebieden optimale omstandigheden voor weidevogels gerealiseerd, naar de wetenschap van nu, gecombineerd met een aangepast verdienmodel voor de boer. De betrokken provincies bepalen die gebieden. Daarbij gaat het naast omvang en geschiktheid voor weidevogels, ook om potentieel draagvlak en mogelijkheden tot gestapelde financiering en langjarige overeenkomsten. De provincies met de grootste populaties aan weidevogels hebben de meest kansrijke gebieden in kaart gebracht en op basis daarvan geselecteerd om als eerste mee van start te gaan. In Friesland gaat het om vier gebieden en in de overige provincies om een tot twee gebieden. Noord-Holland heeft voor de start twee gebieden in het vizier: Amstelland en Waterland. Het is niet de bedoeling dat het Aanvalsplan Grutto over de boeren in de kansgebieden wordt uitgestort. In de kansgebieden komt een proces op gang waar in samenspraak met de boeren, TBO’s, particuliere natuurbeheerders en het lokale agrarisch collectief, een plan op maat per gebied gemaakt wordt. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op bestaande gebiedsontwikkelingen. Het idee is om dat in een drietal golven te laten gebeuren, zodat na enkele jaren alle gebieden meedoen. EEN ALARMERENDE GRUTTO. GRUTTO’S MET KUIKENS FOERAGEREN BIJ VOORKEUR OP KRUIDENRIJKE GRASLANDEN. 43

IN NEDERLAND VERBLIJVEN GRUTTO’S BUITEN HET BROEDSEIZOEN GRAAG OP PLAS-DRASPERCELEN. elkaar te krijgen waar de grutto’s en de andere weide vogels met smart op zitten te wachten. Een wijds, nat, aaneengesloten graslandgebied waar ze in rust, zonder grote hoeveelheden vee of machines en continue predatiedreiging, hun eieren kunnen uitbroeden, voedsel kunnen vinden en waar hun kuikens naar hartenlust muggen en vliegjes kunnen eten. Het waterpeil zal in het broedseizoen omhoog moeten naar zo’n 20 tot 30 centimeter onder het maaiveld. Op dit moment is het waterpeil in de meeste gebieden ver daaronder. In sommige delen van ons land wel tot 80 cm of meer onder het maaiveld (zie figuur 5.1). Bij een hoog waterpeil vinden volwassen grutto’s in de zachte bodem voedsel in de vorm van wormen. Bovendien remt het de grasgroei waardoor de vegetatie geschikt is voor de kuikens tegen de tijd dat die uitkomen. Het land is voor kuikens geschikt om doorheen te banjeren en insecten te vangen, zonder al te veel af te koelen of juist te zichtbaar te zijn voor predatoren. De plannen in de eerste gebieden beginnen dit en volgend jaar (2022). Op dit moment biedt het plan extra ontwikkelmogelijkheden voor kruidenrijk grasland. Tegelijkertijd zetten de initiatiefnemers zich in voor meer financieringsmogelijkheden, waardoor het Aanvalsplan Grutto een groeiend aantal mogelijkheden voor vogels en grondeigenaren gaat bieden. 5.3 Ecologische kaders De voorwaarden die herstel van weidevogelpopulaties aan een gebied stellen, zijn leidend voor de toekomst van de kansgebieden. Het zijn open gebieden van bij voorkeur duizend of meer hectare groot, waarbij het waterpeil, graslandbeheer en predatorenbeheer essentieel zijn. 44 Waterpeil omhoog De allerbelangrijkste factor voor het slagen van het Aanvalsplan Grutto is water; water ten opzichte van het maaiveld; op de graslandpercelen en in de greppels. Het fors verhogen van waterpeilen t.o.v. het maaiveld is nodig om datgene voor Graslandbeheer Zonder aangepast graslandbeheer redden grutto’s het niet om voldoende kuikens groot te brengen. Maaien en begrazen kan pas na het uitvliegen van de vogels. Het injecteren van drijfmest gericht op gewasgroei dient vervangen te worden door het opbrengen van ruige stalmest als belan grijke voeding van het bodemleven. Injectie van overmatig veel drijfmest is niet goed voor wormen en ander bodemleven, net als kunstmest niet gunstig is voor het bodemleven. De combinatie van een hoger waterpeil en ruige mest zorgt voor een grotere diversiteit aan plantensoorten met een bijbehorende variatie aan vlinders, bijen, hommels, amfibieën en uiteindelijk ook vogels (Kleijheeg et al., 2020). Ook de bodemstructuur en samenstelling verbetert (aandeel bacteriën, schimmels, wormen, geleed potigen en protozoa verandert). Kruiden- en bloemrijk grasland is essentieel voor voldoende insecten, waar weidevogelkuikens afhankelijk van zijn voor hun voedsel. Om dit graslandbeheer mogelijk te maken, zal de bedrijfsvoering in de kans gebieden hierop aangepast moeten worden.

Hoofdstuk 5 I Aanvalsplan Grutto Predatorenbeheer Predatie is een natuurlijk verschijnsel, maar door de slinkende populatie weidevogels in sterk versnipperde gebieden, gaan nu te veel nesten en kuikens verloren aan predatie. Predatorenbeheer in deze kansgebieden, is daarom noodzakelijk. Dat vergt per gebied een maatwerkplan waarbij preventie via inrichting en juist beheer voorop staat. Drooglegging in cm onder maaiveld Elementen van zo’n plan zijn: a het verwijderen van bosjes en ruigte om de dekking en uitkijkposten van predatoren te beperken; b door met hoge waterpeilen en het uitrasteren van weilanden predatoren de toegang te belemmeren; c te wachten met maaien om zo rust te behouden en onnodige predatie in de hand te werken; d verjaging en bejaging. 5.3 Verdienmodel In de meeste kansgebieden zijn het de boeren die grutto’s ‘produceren’. Zij moeten dit als belangrijke basis van hun bedrijf willen gaan zien. Daarvoor zal een aantrekkelijk verdienmodel gerealiseerd moeten worden. Waarbij wordt uitgegaan van een gestapelde financiering. Agrarisch beheer langjarig grondgebonden Om van de kansgebieden succesvolle toekomstgerichte weidevogelgebieden te maken moet er een betrouwbare economische basis voor betrokken boeren gerealiseerd worden. Daarbij is het noodzakelijk dat de continuïteit van regelingen voor lange tijd geborgd is en niet gebonden is aan de boer maar aan de grond. Dit om te voorkomen dat bij verkoop van grond, ook het daarop gevestigde weidevogelleefgebied sneuvelt. De huidige zes jaarscontracten voor agrarisch < -150 -100 - -150 -50 - -100 -35 - -50 -20 - -35 0 - -20 Geen grasland/ bouwland  Figuur 5.1. Drooglegging in de Nederlandse polders in 2020. Bron: WENR. 45

Hoofdstuk 5 I Aanvalsplan Grutto natuurbeheer doen dat niet. Binnen deze gebieden dient sprake te zijn van langjarige beheerscontracten met een looptijd van minimaal twaalf maar bij voorkeur dertig jaar. De vergoeding voor het beheren en onderhouden van weidevogel leefgebied in de kansgebieden moet gericht zijn op optimale kuikenoverleving met hoog waterpeil en kruidenrijk grasland. Samenwerking tussen de deelnemende boeren dient extra beloond te worden. Daarmee wordt gestimuleerd dat kansgebieden als een groot geheel benaderd worden. Afwaardering Een alternatief voor langjarige grondgebonden beheerscontracten is een functieverandering van landbouw- naar agrarische natuurgrond waarbij de grond eenmalig wordt afgewaardeerd. De overheid betaalt dan in een keer een substantieel deel van de agrarische waarde van de grond af, in ruil voor goed weidevogelleefgebied op die grond. Dit maakt vooral de aanschaf van grond als gevolg van een weidevogelgericht graslandbeheer haalbaar, zeker in het begin van deze omschakeling van koeien naar weidevogels. Voor deze vorm van afwaardering zijn ook alternatieven met private investeerders mogelijk. Dan financieren particulieren een deel van die afwaardering tegen een beperkt rendement. 46 Waterschapslasten De waterschapslasten voor natuurterreinen liggen rond 10 procent van de lasten die op agrarische percelen rusten. Het Aanvalsplan Grutto bepleit een vergelijkbare verlaging van de lasten voor agrarische gronden met als bestemming leefgebied voor weidevogels. De productie waarde van deze grond is immers dan ook substantieel lager. Voor een gemiddelde boer scheelt dit al snel jaarlijks negentig euro waterschapslasten per hectare. Vergoedingen voor CO2-vastlegging In het veenweidegebied komen in het kader van de klimaataanpak, middelen beschikbaar voor CO2-vastlegging. De verwachting is dat de komende jaren de vergoedingen voor CO2 vastlegging zullen oplopen. Een verhoging van het waterpeil tot 20 cm onder maaiveld, beperkt in het veenweidegebied de CO2-uitstoot al snel met 8 ton per hectare per jaar. Met CO2-prijzen in de orde van € 70/ton kan dit voor een gemiddelde grondeigenaar aardig oplopen. In het Aanvalsplan Grutto wordt gewerkt aan een eenvoudige toegang tot de koolstofmarkt voor deelnemende boeren die bijdragen aan het verminderen van CO2 uitstoot uit hun grasland. Melkgeld Het Aanvalsplan Grutto zet zich er voor in dat de boeren die meedoen met het aanvalsplan, een extra bedrag bovenop de standaardmelkprijs krijgen. Dat zou onderdeel moeten worden van de duurzaamheidsprogramma’s van de verschillende zuivelondernemingen zoals Planet Proof van Friesland Campina. Eenmalige investering Naast de structurele extra betaling voor boeren in de kansgebieden, zullen er eenmalige investeringen nodig zijn. Denk daarbij aan voorzieningen zoals stuwen voor een hoger waterpeil en greppelplas-drassen, stallen voor ruige mest en rasters tegen grondpredatoren. Ook zullen lokaal bosjes weggehaald moeten

worden en geïnvesteerd in het ontwikkelen van de kruidenrijkdom van graslandpercelen. Hiervoor is naar schatting eenmalig 1 miljoen euro per gebied nodig. Hiervoor staan de provincies aan de lat. Financiering kan onder andere gevonden worden in stikstofgelden en budgetten tegen bodemdaling/CO2 uitstoot. Verhouding oppervlakte beheerpakketten graslandvogels per provincie Groningen Fryslån Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-dHolland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Nederland Legselbeheer Rustperiode Kruidenrijk Plasdras N13.01 Vochtig weidevogelgrasland Overig  Figuur 5.2. Verhouding diverse beheerpakketten voor de graslandvogels in de verschillende provincies voor zowel het boerenland als natuurgebieden. N13.01 ligt in natuurgebieden. In een aantal natuurgebieden gericht op weidevogels is ook het beheerpakket vochtig hooiland van belang. Overgenomen uit de Boerenlandvogelbalans, 2020. Celine Roodhart, Kees de Pater en Piet Spoorenberg werken bij Vogelbescherming Nederland Zeevang en Amstelland favoriet Noord-Holland is, na Friesland, de belangrijkste provincie voor broedende grutto’s en andere weidevogels. Provincie Noord-Holland lijkt zich bij de start van het aanvalsplan te richten op Zeevang en Amstelland. Amstelland bevat zes verschillende graslandpolders en Zeevang is een uitgestrekte, open polder ten noorden van Edam. Het waterpeil is in verschillende polders niet optimaal voor de grutto. Het overgrote deel van de afgesloten agrarische pakketten in Noord Holland bestaat nog uit legselbeheerpakketten. Maar eerst zal er, in nauw overleg met de betrokken waterschappen en de betrokken grond eigenaren en -gebruikers, afgesproken moeten worden hoe de waterpeilen te verhogen, plas-drassen in de kansgebieden te creëren en te zorgen voor meer kruidenrijk gras. Met een duurzaam perspectief voor de boeren, daar valt of staat de aanval voor de grutto mee. Aanvullend zullen er, op gebiedsniveau maatregelen genomen moeten worden, die de verliezen door predatie waar nodig en mogelijk binnen ecologische verantwoorde grenzen houden. Literatuur Kleyheeg E., Vogelzang T., van der Zee I. & van Beek M. 2020. Boerenlandvogelbalans 2020. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen / LandschappenNL, De Bilt. Schippers,W., Bax,I. en Gardenier,M. Ontwikkelen van kruidenrijk grasland, 2012, Drukkerij Frouws, Ede. 47

Hoofdstuk 6 Het Landje van Geijsel en grutto’s in het voorjaar Onderzoek naar het landje als voedsel- en rustplaats DICK MELMAN & NICO JONKER 6.1 Voldoet het Landje van Geijsel? Landje van Geijsel geniet bekendheid vanwege het grote aantal grutto’s dat er na de winter een aantal weken verblijft. Sinds 2019 is het in bezit van Landschap Noord-Holland. De doelstelling van Landschap Noord-Holland is om de opvangfunctie voor grutto’s en andere soorten veilig te stellen en waar mogelijk te verbeteren. Maar hoe functioneert het Landje van Geijsel nu voor de uit hun winterverblijf terugkerende grutto’s? Deze vraag stelde Landschap Noord-Holland zichzelf en liet er onderzoek naar doen. 48 RIENK GEENE (L) EN NICO JONKER (R) AAN DE SLAG. 6.2 Observatie grutto’s Waarneming.nl is gebruikt om de daar ingevoerde waarnemingen van grutto’s te benutten (periode januari – half april). Per dag is steeds het ingevoerde maximale aantal waargenomen grutto’s gebruikt als benadering van het aantal aanwezige grutto’s. Met deze aantallen is een beeld opgebouwd hoe gedurende de winter-/voorjaarsperiode het landje door grutto’s wordt bezocht. Tijdens veldbezoeken is gedurende korte of langere tijd geobserveerd hoe de grutto’s over het terrein waren verdeeld en hoe ze van het omliggende landschap gebruik maakten.

Hoofdstuk 6 I Het Landje van Geijsel en grutto’s in het voorjaar Hiervan zijn korte, kwalitatieve beschrijvingen gemaakt. Op 14 en 28 maart zijn zogenaamde dagrondtellingen uitgevoerd. Tussen zonsopgang en zonsondergang is elk kwartier het aantal op het landje aanwezige grutto’s vastgesteld, waarbij onderscheid is gemaakt tussen foerageren, poetsen/sociale interactie en slapen. Tenslotte zijn er op verschillende dagen protocollen gemaakt van foeragerende grutto’s. Tijdens het foerageren is met behulp van verrekijker en/of telescoop vastgesteld hoe vaak een prooi werd bemachtigd. Dit is afgeleid uit slikbewegingen. Deze protocollen omvatten minimaal 1 minuut tot maximaal 5 minuten. Bij de tellingen is geen onderscheid gemaakt tussen IJslanders en nietIJslanders. Regenwormen 19 februari 2021 Regenwormen 14 april 2021 Dansmuggen 19 feb. en 14 april 2021 Water- en bodemmonsters Op 19 februari en 14 april zijn water en bodem bemonsterd. De watermonsters hebben betrekking op natte, onder water staande delen van het landje. De bodemmonsters hebben betrekking op de drasse, drogere delen van het landje en op één perceel dat grenst aan de westzijde waar de grutto’s veel gebruik van maakten tijdens het foerageren. In de watermonsters ging de aandacht vooral uit naar substantiële potentiële prooien, met name muggenlarven. De bodembemonstering was gericht op wormen en emelten. De monsters zijn mede geanalyseerd en geïnterpreteerd door David Tempelman en Rienk Geene, de rapportage daarvan is opgenomen in: Tempelman en Geene 2021.  Figuur 6.1. Bemonsterde locaties in het Landje van Geijsel op 19 februari en 14 april 2021. De donkere tinten groen van het landje (waar de witte punten liggen) geven de diepst-geïnundeerde delen van het landje aan. De geel gemarkeerde even getallen zijn van de monsters van de zode (0-10 cm), de oneven die van 10-20 cm (deze zijn niet uitgewerkt). De chironomiden (rode muggenlarven) zijn bemonsterd in trajecten (nummers in wit). Op elk traject zijn 5 steekbuismonsters genomen (witte stippen) en 1 schepnet-monster (niet apart weergegeven). 49

3000 2500 2000 500 1000 1500 0  Figuur 6.2. De waargenomen aantallen grutto’s op het Landje van Geijsel in het voorjaar van 2021. Ontleend aan Waarneming.nl De karakterisering van de bemonsterde locaties doen we aan de hand van de monsternummers van 14 april (blauw in figuur 6.1). De nummers 1 en 2 betreffen het perceel dat agrarisch wordt gebruikt met een ontwatering van 40-50 cm –onder maaiveld. De nummers 3, 4 en 5 betreffen het drasse deel van het Landje van Geijsel, waarbij 3 en 4 circa 3-5 cm boven het water liggen en nummer 5 circa 10 cm. Nummer 6 betreft de dijkvoet en is atypisch, deze is bij de interpretatie buiten beschouwing gelaten. Geijsel 14 maart 2021 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 wakker Slapen Fourageren 6.3 Resultaten In de laatste week van januari werden de eerste grutto’s gezien (figuur 6.2). Tijdens de vorstperiode in de eerste helft van februari waren ze afwezig, maar na het inzetten van de dooi verschenen ze weer en namen de aantallen snel toe. In de periode 20 februari tot 20 maart bleven de aantallen op een constant niveau (rond 1.500, met als maximum ruim 2.700 exemplaren half maart). Om daarna af te nemen. Begin april waren de grutto’s uit het gebied verdwenen. 50  Figuur 6.3. Dagrondtelling 14 maart van de aantallen grutto’s op het Landje van Geijsel en hun activiteit. Elk kwartier is geteld. Gebruik van het landje en het omringende landschap Het groepsgedrag verandert gedurende de onderzoeksperiode. In de eerste weken na terugkomst verblijven de grutto’s en masse op het landje, waarbij de grootste aantallen op de blank staande en drasse delen worden aangetroffen. Geregeld stijgen vanuit de grote groep enkele grutto’s op om wat rondjes te vliegen. Daarbij sluiten zich gaandeweg steeds meer grutto’s aan. Uiteindelijk kan de groep 100 tot 500 exemplaren groot worden, die op ongeveer 30 tot 50 meter hoogte rondvliegt. Na enkele minuten vliegen, daalt de groep om op een agrarisch, gangbaar ontwaterd (40 tot 6:00 6:30 7:00 7:30 8:00 8:30 9:00 9:30 10:00 10:30 11:00 11:30 12:00 12:30 13:00 13:30 14:00 14:30 15:00 15:30 16:00 1630 17:00 17:30 18:00 18:30 21-01-21 28-01-21 04-02-21 11-02-21 18-02-21 25-02-21 04-03-21 11-03-21 18-03-21 25-03-21 01-04-21 08-04-21 15-04-21

Hoofdstuk 6 I Het Landje van Geijsel en grutto’s in het voorjaar Geijsel 28 maart 2021 1000 800 wakker Slapen Fourageren 600 50 cm onder maaiveld) graslandperceel in de buurt, te landen. De groep foerageert daar intensief gedurende 1 tot 15 minuten (met een flinke spreiding). Ze gedragen zich heel onrustig. Door een al of niet herleidbare oorzaak, vliegen ze op. Zo’n groep kan uit elkaar vallen in deelgroepen die ieder huns weegs gaan. Door bijvoorbeeld op een andere plek neer te dalen en te foerageren of door terug te keren naar het landje om weer op te gaan in de grote groep grutto’s. De percelen die worden gekozen voor het foerageren wisselen. Soms worden voor enkele uren één perceel en zelfs hetzelfde deel ervan gekozen. Later in het seizoen (vanaf half maart) wordt dit groepsgedrag wat minder uitgesproken en opereren de grutto’s in kleinere groepen of als paartjes en individueel. Dit lijkt een overgang in gedrag van winter-trekseizoen naar broedseizoen. Onze eerste indruk was dat, voor het foerageren, vooral van de percelen in de omgeving van het landje gebruik wordt gemaakt, en in beperkte mate van het landje zelf. Op het landje zelf werd vooral gefoerageerd op de vochtige, drasse delen (de niet onder water staande delen) en aan de randen (grenszone land-water). Dagrondtellingen Op 14 maart waren rond zonsopgang ongeveer 1.200 grutto’s aanwezig (figuur 6.3). Rond 08 uur vielen circa 1.500 grutto’s binnen, zodat de maximale groep 2.700 was. Gedurende de dag nam het aantal op het landje verblijvende grutto’s, geleidelijk af om rond 16 uur weer het aantal van circa 1.200 te bereiken. Daarna nam het aantal plotseling af tot 200 om rond 19 uur te eindigen in een groep van circa 800 grutto’s. 51 LANDJE VAN GEIJSEL IS EEN BELANGRIJKE RUST- EN SLAAPPLAATS VOOR DE GRUTTO’S. 400 200 0  Figuur 6.4. Dagrondtelling 28 maart van de aantallen grutto’s op het Landje van Geijsel en hun activiteit. Elk kwartier is geteld. 7:00 7:30 8:00 8:30 9:00 9:30 10:00 10:30 11:00 11:30 12:00 12:30 13:00 13:30 14:00 14:30 15:00 15:30 16:00 1630 17:00 17:30 18:00

Hoofdstuk 6 I Het Landje van Geijsel en grutto’s in het voorjaar Gedurende de dag werd er op het plasje nauwelijks gefoerageerd. Het aantal foeragerende vogels bedroeg maximaal 300. In percentages uitgedrukt werd van de totale verblijftijd van alle grutto’s samen, zo’n 2,7 procent aan foerageren besteed (de rode staafdelen in figuur 6.3). Dit gebeurde vooral in de middag. Bij de tweede telling op 28 maart waren bij zonsopgang ongeveer 600 grutto’s aanwezig. Dit aantal nam rond 07.30 uur tijdelijk met circa 250 toe om kort daarna rond 600 te stabiliseren. Vanaf 13.00 uur tot zonsondergang zakte het aantal tot onder de 400 en lag tot het einde van de metingen tussen 350 en 400. Opvallend was dat geregeld forse aantallen uit het zicht vlogen (zowel in westelijke als oostelijke richting) en dat er ongeveer even grote aantallen weer invlogen. Het totale aantal op het landje en in de wat wijdere omgeving daarvan, zal daarmee aanmerkelijk groter zijn dan de maximaal 600 tot 800 getelde exemplaren. Het lijkt erop dat de grutto’s zich over meerdere gebieden verdelen en dat het Landje van Geijsel één van deze gebieden is. Op 28 maart werd van de totaalverblijftijd van alle grutto’s samen, 4,4 procent aan foerageren besteed (de rode staafdelen in figuur 6.4). Het aantal foeragerende aantal grutto’s bedroeg maximaal 120. In april is de situatie sterk veranderd: op de drasse delen van het landje is het aanbod met gemiddeld 12 gr/m2 een stuk lager geworden. In het grasland is het aanbod juist sterk toegenomen, tot gemiddeld 116 gr/m2 Daar is dus veel meer te halen dan op het landje. De veranderingen in de periode februari tot en met april betreffen vooral het aandeel wormen. Het gewicht van de emelten verandert minder sterk. Regenworm Februari Plas-dras (3, 4, 5) Grasland (1, 2) April 6.4 Voedsel Het voedselaanbod bestaat vooral uit wormen en in mindere mate emelten. We presenteren de data zowel in aantallen als in biomassa. In februari is het voedselaanbod in de drasse delen van het landje groter dan op het aan grenzende reguliere grasland (tabel 6.1). Het totaalgewicht wormen en emelten is op de drasse delen gemiddeld 46 gr/m2 aangrenzende grasland. , tegenover 22 gr/m2 op het 52 Plas-dras (3, 4, 5) Grasland (1, 2) n/m 90 79 n/m 21 270 g/m 41 19 g/m 8 108 Emelt n/m 50 29 n/m 18 30 g/m 6 2 g/m 4 7  Tabel 6.1. Aantallen en gewicht regenwormen en emelten per m2 Regenworm en emelt n/m 140 108 n/m 39 300 op beide monsterdagen. De cijfers in de eerste kolom verwijzen naar de bemonsterde plekken zoals te zien in figuur 6.1. g/m 47 22 g/m 12 116 .

Hoofdstuk 6 I Het Landje van Geijsel en grutto’s in het voorjaar Regenwormen + emelten 19 februari 2021 Regenwormen + emelten 14 april 2021 < 50 g./m2 50 - 100 g./m2 100 - 150 g./m2 > 150 g./m2  Figuur 6.5. Weergave van de massa aan regenwormen en emelten op beide monsterdagen. Loc 1, 2: agrarisch, peil 50cm onder maaiveld; loc 3, 4: Landje van Geijsel, peil 3-5cm -onder maaiveld; loc 5 (lvG) peil 10 cm onder maaiveld; loc 6 dijkvoet peil 10-15 cm onder maaiveld. In figuur 6.5 is per monsterlocatie het gewicht aan wormen en emelten op beide bemonsteringsdagen weergegeven. In februari (3 tot 7 dagen na het inunderen) is op de zeer drasse locaties (3 en 4) het gewicht zeer laag. Op de iets minder drasse delen (5 en 6) is het gewicht hoger. In april is het gewicht op alle locaties binnen het Landje van Geijsel vrijwel nihil, terwijl het op het agrarisch perceel (1 en 2) is toegenomen. Om ook inzicht te krijgen in waterorganismen als potentiële voedselbron, zijn in februari en april schepnetmonsters en steekbuismonsters uitgevoerd. In februari zijn in de schepnetmonsters tot enkele tientallen dansmuggenlarven aangetroffen en daarnaast ook een enkele kever, keverlarve, kokerjuffer en leverbotslak. In de steekbuismonsters werden in de helft enkele dansmuggenlarven aangetroffen. In de aprilmonsters zijn geen dansmuggen meer gevonden. maar wel een leverbotslak, borstelwormen en andere zeer kleine muggenlarven (tabel 6.1). De betekenis van waterorganismen als voedselbron blijkt zeer gering, zowel in februari als april (tabel 6.5). Rode muggenlarven (Chironomiden) zijn in het geheel niet aangetroffen. In de plas-drasgebieden van het Landje van Gruijters en bij Castricum bleek deze soortgroep een belangrijke voedselbron (Melman & Jonker 2019 en 2020), maar hier dus niet. Wel zijn larven van dansmuggen aangetroffen, maar deze zijn te klein om als gruttovoedsel relevant te zijn. 53

Hoofdstuk 6 I Het Landje van Geijsel en grutto’s in het voorjaar Van de op het landje foeragerende grutto’s hebben we ‘voedselinname-protocollen’ gemaakt. In de diepere waterdelen werd weinig gefoerageerd. Voor zover er op het landje werd gefoerageerd, was dat voornamelijk in de ondiepe en juist drasse delen. Het aantal malen dat een prooi werd bemachtigd was 1 tot 2 per minuut (gemiddeld 1,4, gebaseerd op 55 tellingen). 54 6.4 Gedragsverandering op Landje van Geijsel Het Landje van Geijsel wordt door een groot aantal grutto’s bezocht: in de toptijd zo’n 1.500 tot 2.500. Dat is meer dan we vonden op het Landje van Gruijters (150 tot 250) en op de Hooge Weide (300 tot 600 grutto’s). Dit onderstreept het regionale belang van het Landje van Geijsel. Het functioneren van het landje lijkt aanzienlijk af te wijken van de eerder onderzochte landjes. Het Landje van Geijsel lijkt voor het foerageren nauwelijks betekenis te hebben. Als de grutto’s op het landje staan, slapen en poetsen ze er of vertonen sociale interactie. Dit hangt wellicht samen met het geringe voedselaanbod. Het landje wordt slechts kort geïnundeerd, van eind januari tot in april. Deze periode is zo kort dat zich in de geïnundeerde delen geen omvangrijke muggenpopulatie kan ontwikkelen. Dus geen voedzame rode muggenlarven. Dan de wormen. In de onder water staande delen kunnen wormen niet overleven. In de drasse delen is de waterstand zeer hoog; in de inundatieperiode grofweg tussen de nul tot tien centimeter onder maaiveld. Dat betekent dat er nauwelijks doorluchting is en dat de bodem geen aantrekkelijk grasland wormenhabitat is. De metingen laten dan ook zien dat de wormenstand beduidend lager is dan in februari. Vanaf het droogvallen van het landje (april) zal het wormenbestand zich wellicht geleidelijk uitbreiden. Maar met de volgende inundatie eind januari zal de dan aanwezige wormenpopulatie weer grotendeels verdrinken. De naar de oppervlakte vluchtende wormen vormen een gemakkelijke prooi voor allerlei vogels, zoals meeuwen. Deze worden dan ook in groten getale waargenomen. Deze voedselvoorraad is waarschijnlijk na enkele dagen uitgeput. DETAIL VAN EEN GROEP VAN CIRCA 200 GRUTTO’S FOERAGEREND BUITEN HET LANDJE, OP AGRARISCH GRASLAND. De grutto’s zijn druk aan het foerageren en lijken systematisch het gebied ‘leeg’ te pikken. (zie ook paragraaf: ‘Gebruik van het landje en het omringende landschap’ ‘) We hebben uit tellingen berekend dat een grutto gemiddeld 1,4 worm per minuut vangt. Dat betekent dat een groep van 200 grutto’s na 15 minuten intensief foerageren 4.200 wormen heeft gegeten. Uit het bodemonderzoek naar de wormendichtheid komen we op 90 tot 240 wormen per m2 dus in 15 minuten 15-46 m2 . Zo’n foeragerende groep eet grasland ‘leeg’.

Hoofdstuk 6 I Het Landje van Geijsel en grutto’s in het voorjaar De grutto’s foerageren dus voor het overgrote deel op de graslanden in de omgeving . Dat zijn voor een belangrijk deel de direct aangrenzende percelen (tot op 200 tot 300 meter afstand), maar ook het verder weg gelegen grasland, zoals de Ronde Hoep en Bovenkerkerpolder. Het natte karakter an sich is waarschijnlijk de bepalende factor waarom de grutto’s zich op het landje verzamelen. Wellicht is het de grote oppervlakte inundatie die het landje aantrekkelijk maakt (omdat dat veiligheid geeft ten aanzien van landpredatoren), in combinatie dat het te midden van een uitgestrekt grasland-landschap ligt waar ze kunnen foerageren. De terugkomstfase van de grutto’s uit hun overwinteringsgebieden valt samen met een gedragsverandering. Ze komen groepsgewijs terug en opereren tijdens het foerageren voornamelijk in groepen. Hun gedrag lijkt dan sterk op het gedrag van steltlopers in het Waddengebied en het groepsgedrag dat ze in hun overwinteringsgebieden vertonen. Geleidelijk wordt het groepsverband losser en de groepjes kleiner en de paarvorming manifester. Ze maken verkenningstochten naar hun toekomstige broedplaatsen en worden steeds actiever als paar. Het landje plus de graslandomgeving faciliteren deze gedragsomvorming. Deze veranderingen zijn bij de IJslanders veel minder duidelijk; zij foerageren wel maar doen minder aan verkenningstochten in de omgeving. Verbeterpunten landje als grutto-opvangplek De beheerder wil het Landje van Geijsel als grutto-opvangplek optimaal laten fungeren. Zijn er op dit punt nog verbeteracties mogelijk? Vanuit de grutto’s lijkt behoud van het grasachtig karakter met veel uitzicht en de plas-drasperiode essentieel te zijn. Voor behoud van het grasachtig karakter is belangrijk dat het jaarlijks wordt gemaaid en/of afgeweid. Een tijdige droogval van het landje en een goede berijdbaarheid van de percelen zijn daarvoor belangrijke randvoorwaarden. Dit heeft Landschap Noord-Holland ook voor ogen. Inrichting VROEGE TELLERS TIJDENS DE DAGRONDTELLING. en waterregime door het jaar heen, zal daarop worden afgestemd. Door de inundatie lijkt de kwaliteit van de grasmat landbouwkundig gezien niet optimaal te zijn en zeer laag productief. Bij een veldbezoek in mei bleek dat de kwaliteit van de vegetatie alleszins meeviel. Gezien het waterregime is het sortiment daarbij goed passend en bruikbaar voor een agrarisch vleesveebedrijf en ook als paardenvoer. De productie is verrassend hoog: in juni stond het gewas, ook op de voormalig geïnundeerde delen, kniehoog (veel heen, een biezensoort) en op de destijds drasse delen zelfs manshoog (met name rietgras)! 6.5 Conclusies • Het Landje van Geijsel fungeert als opvanglocaties van uit hun winterkwartier teruggekeerde grutto’s. In 2021 ging om 1.500 tot 2.500 grutto’s, zowel IJslanders als niet-IJslanders. • Het Landje van Geijsel heeft een zeer beperkte foerageerfunctie. Van hun tijd dat grutto’s op het landje zijn, besteden ze 2,5 tot 4,5 procent van de tijd aan 55

Hoofdstuk 6 I Het Landje van Geijsel en grutto’s in het voorjaar foerageren. Het voedselaanbod op het landje is voor grutto’s gering: muggenlarven ontbreken er goeddeels en wormen zijn in beperkte mate aanwezig. De vogels foerageren in de omliggende graslanden. • Het landje fungeert vooral als verzamellocatie. De grutto’s besteden er de tijd aan poetsen, slapen en sociale interacties. • De huidige inrichting en beheer lijkt voor de grutto-opvangfunctie goed te voldoen; eerste belang lijkt het handhaven van het landschappelijke karakteristiek: openheid, grazige vegetatie en voor het onder water staande deel een beperkte waterdiepte. • Beheer zou daarom moeten worden gericht op continueren/bewaren huidige perceelstructuur en vegetatietype. Het huidige hydrologische beheer, waarbij het landje vanaf eind januari blank komt te staan en vanaf begin april geleidelijk weer droogvalt, lijkt daarvoor prima te voldoen. Eén à tweemaal per jaar maaien (of naweiden) is wenselijk. • Het functioneren van het Landje van Geijsel wordt in hoge mate bepaald door de omliggende graslanden. Van groot belang zijn de foerageerkwaliteiten van deze omliggende graslanden te behouden. Overleg en samenwerking met de omliggende beheerders (collectieven) is dan ook zeer aan te bevelen. Dan kunnen waar nodig, beheer en inrichting op elkaar worden afgestemd, zodat het Landje van Geijsel een centrale rol kan spelen in het weidevogelleefgebied van de Ronde Hoep en Bovenkerkerpolder. 56 Dankwoord Velen hebben bij het veldwerk geholpen. Bij de twee dagrondtellingen van zonsop- tot zonsondergang waren dat Rienk Geene, Judith Weijers, Thom Hoveling, Ton Denters, Aafke van Nierop, Frank Visbeen, Andries Kamstra, Tim Visser, Eva Pauw, Yosha Bakkers, Lidy Zeinstra en Camilla Dreef. Boswachter van Landschap Noord-Holland, Marion Scherphuis, was de altijd aanwezige gastvrouw. Bij de bodembemonstering en wormentelling hebben OP ZOEK NAAR WORMEN EN EMELTEN. meegeholpen: Michiel Boeken, Belinda van der Kort, Andries Kamstra, Judith Weijers, Thom Hoveling, Rienk Geene en David Tempelman. Onze dank gaat uit naar allen! Marion Scherphuis en Neeltje Annink waren de contactpersonen van Landschap Noord-Holland. Dick Melman en Nico Jonker hebben dit onderzoek als vrijwilliger uitgevoerd Literatuur Melman, D. & N. Jonker. 2019 Grutto’s op het Landje van Gruijters. Gaat het goed? Jaarboek Boerenlandvogels 2019. Melman, D. & N. Jonker. 2020. Grutto’s bij de Groote Ven, Castricum. Wat doen ze daar? Jaarboek Boerenlandvogels 2020. Tempelman, D., en R. Geene, 2021. Onderzoek naar voedsel van Grutto’s op het Landje van Geijsel. Regenwormen, dansmuggenlarven en emelten, 2021. Tempelman Ecologie i.s.m. Habitat-Advies, Amsterdam.

Hoofdstuk 7 Visdieven in de polder GRADA KWANTES EN WILLEM OVERWEG 7.1 Extra broedplekken Met de subsidie ‘Betrekken bij Groen Fonds’ van Landschap Noord-Holland lukte het Willem Overweg, veldcoördinator bij Water, Land & Dijken, om 15 visdiefeilandjes/vlotten aan te leggen binnen het werkgebied van Water, Land & Dijken. Het was vooraf best spannend of de visdief de broedplekken meteen in gebruik zou nemen, maar Willem durfde de uitdaging wel aan. Boeren stelden hun weilanden ter beschikking voor een schelpeneiland van ongeveer vijfentwintig vierkante meter in een plas-dras of voor visdiefvlotten in de sloten. Nadat in het najaar van 2020 alle materialen werden afgeleverd op de locaties (met dank aan Spaansen bv die de transportkosten gesponsord heeft), konden de eilandjes/vlotjes gemaakt worden. Dankzij het enthousiasme van vrijwilligers en boeren was alles klaar voordat het broedseizoen van 2021 begon. Een aantal boeren bouwden zelfs op eigen initiatief nog tien extra vlotjes. 7.2 Hoge prioriteit voor de visdief De visdief is een trekvogel die overwintert tot in Zuid-Afrika. Hij staat op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels en heeft de status bedreigd en kwetsbaar. Voor deze soort geldt een hogere prioriteit bij het nemen van beschermingsmaatregelen door bijvoorbeeld hun leefgebied en broedhabitat te verbeteren, en dat is precies wat we met dit project willen realiseren. Vanaf medio april keert de visdief weer terug in Nederland. De visdief broedt in kolonies en bij voorkeur op kale bodem en (schelpen)-eilandjes die voor grondpredatoren moeilijk te bereiken zijn. NAAST VISDIEF (BOVEN), MAAKTEN OOK ANDERE SOORTEN GEBRUIK VAN DE VISDIEFEILANDJES, ZOALS DEZE SCHOLEKSTER MET KUIKEN. 57

VRIJWILLIGERS ‘AAN HET WERK’ BIJ DE AANLEG VAN VISDIEFEILANDJES EN VLOTJES. 7.2 Schelpenbankjes in plas-dras Binnen het werkgebied van Water, Land & Dijken zijn meerdere plas-drassen, gevuld met circa 5 tot 20 cm water. Ze liggen veelal op rustige plekken en bieden plaats aan vele soorten steltlopers en eendensoorten. Ze dienen als foerageer-, rust-, slaap- en verzamelplek bij aankomst en vertrek in Nederland. Daarnaast bieden ze bescherming tegen vele soorten grondpredatoren. Van visdieven is bekend dat ze een hele sterke voorkeur hebben om te gaan broeden op schelpenbankjes, schelpeneilandjes en broedvlotten omgeven door water. Om die reden zijn de schelpenbankjes in plas-drassen aangelegd. Hierdoor werd de functie van de plas-dras nog meer versterkt. 7.3 Vrijwilligers trekken project vlot Dertig vrijwilligers zijn, met groot enthousiasme, betrokken geweest bij de realisatie van de visdiefeilanden- en vlotten. De vrijwilligers hebben steeds in groepjes van drie of vier personen in al dan niet in wisselende samenstelling aan de eilanden en/of vlotten gewerkt. Een aantal vrijwilligers is zelfs meerdere keren op verschillende locaties bij de uitvoering betrokken geweest. De visdiefvlotten werden in de schuren gemaakt en vervolgens door de vrijwilligers te water gelaten. Hierbij ging een aantal vrijwilligers creatief te werk. Er werd gebruik gemaakt van bootjes, sommigen hesen zich in een waadpak, anderen gingen peddelen en er was zelfs een groep die de vlotten op hun plek brachten tijdens de vorstperiode. Later in het seizoen moet een aantal vrijwilligers weer het water in. omdat vlotten los waren geslagen door de harde wind of door de stortbuien. 58

Hoofdstuk 7 I Visdieven in de polder 7.4 Visdiefpaartjes Daarna was het afwachten wat de visdiefjes vonden van de schelpen in de polder. Spannend voor alle betrokkenen. Maar waarop werd gehoopt is gelukt, veel eilandjes en vlotten zijn gevonden, en niet alleen door de visdief. We zagen wel dat de visdiefeilandjes een beter resultaat hadden dan de visdiefvlotten. Op de twee succesvolste eilanden in Jisp en Kwadijk hebben in totaal negen visdiefpaartjes gebroed waarbij tenminste 18 jongen groot zijn geworden. Ook scholeksters, kluten en kieviten maakten gebruik van de schelpeneilandjes. Dat scholeksters en kluten er gebruik van zouden maken, was nog wel enigszins verwacht, maar dat de kievit ook van de eilandjes gebruik zou gaan maken, was een verrassing. Op Marken broedde tweemaal een kievit, in Jisp een scholekster en kievit. En in Middelie ‘broedde’ een scholekster op de schelpen. In Kwadijk hebben 4 paar kluten zeker 9 jongen grootgebracht. De legsels zijn succesvol uitgekomen en de pullen werden vliegvlug. 7.5 Meer drijfvermogen Inmiddels zijn de vlotten uit het water gehaald en opgeborgen en zijn de eilandjes opgeschoond. Schelpeneilandjes en broedplatforms zijn gevoelig voor ongewenste vegetatie- en onkruidgroei en vergen jaarlijks onderhoud. Bij onvoldoende onderhoud zijn de eilandjes binnen één à twee jaar totaal overwoekerd waardoor ze hun functie verliezen. Ook is na dit eerste jaar duidelijk is dat er nog wat verbeteringen moeten worden gedaan. Er is nu een extra laag schelpen opgebracht omdat er delen op de eilandjes te diep lagen en bijna onder water kwamen te staan. Enkele vlotjes lagen ook niet helemaal op de LEGSEL VAN EEN VISDIEF TUSSEN DE SCHELPEN. juiste locatie. Door een combinatie van teveel op de wind liggen of golfslag of net wat te weinig drijfvermogen, lagen de vlotjes net iets te diep. De vlotten krijgen nu meer drijfvermogen of komen op een meer luwe plek te liggen. Zo is alles weer in orde om de visdief volgend seizoen (weer) te verwelkomen. Bron www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/vogel/visdief Grada Kwantes is projectleider en Willem Overweg is veldcoördinator (en initiatiefnemer van dit project) bij Water, Land & Dijken 59

Hoofdstuk 8 Weidevogels in het Schagerwad Topnatuur onder de rook van Schagen ARNOUT-JAN ROSSENAAR & LEON KELDER In 2021 hebben Leon Kelder, Truus van der Chijs van Seters en Jaap Beers de broedvogels in het Schagerwad (103 hectare) geïnventariseerd. HET SCHAGERWAD IS EEN OPEN GEBIED VOOR WEIDEVOGELS. 60 IN DE BLOEMRIJKE RIETLANDEN GROEIT EN BLOEIT DE RIETORCHIS. 8.1 Het gebied en beheer Het Schagerwad is een weidevogelreservaat in de buurt van Schagen. Het gebied ligt ten zuiden van de Westfriese Omringdijk en is een relatief laaggelegen gebied. Naast een aanzienlijke oppervlakte weidevogelgrasland (86 hectare) bestaat een deel van het gebied uit 14 hectare rietland dat jaarlijks voor het broedseizoen wordt gemaaid (zie figuur 8.1). In het provinciale systeem Natuur en Landschap gaat het om weidevogelgrasland (13.01) en laagveenmoeras (5.02). Het riet van het moeras wordt gebruikt voor dakriet. Door dit verschralingsbeheer in combinatie met hoge waterstanden is er een prachtige flora met grote ratelaar, rietorchis, gewone koekoeksbloem en moeraswespenorchis ontstaan. Na het maaien in februari/maart wordt het waterpeil verhoogt en functioneert het rietland als een belangrijke plas-draslocatie in de omgeving. De weidevogels broeden hier ook. En door zijn vochtige situatie en kruidenrijkdom is het in droge jaren een zeer belangrijk opgroeigebied voor de kuikens! Vanaf 15 juli mogen de graslanden gemaaid worden. Daarna kan er

Hoofdstuk 8 I Weidevogels in het Schagerwad nabeweiding met rundvee plaatsvinden. De greppels zijn voor een deel verbeterd aan de noordkant van het Schagerwad. Bemesting vindt niet meer plaats, behalve de mest van het weidende vee. Aan de zuidoostkant van het Schagerwad liggen percelen behoorlijk hoog ten opzichte van het huidige waterpeil. Het maaiveld ligt er gemiddeld circa 40 tot 50 cm boven het waterpeil in de sloten. Daardoor is het niet mogelijk om watervoerende greppels te maken. Er zijn plannen om dit gebied natter te maken. Op dit moment is er een pomp geplaatst om het rietland te bevloeien waardoor het beter plas-dras komt te liggen in het voorjaar en de zomer. 8.2 Broedparen in het Schagerwad Van 47 verschillende soorten zijn in totaal 395 broedparen vastgesteld. De talrijkste soort in het gebied is de brandgans met 136 broedparen. Van de weidevogels is de scholekster met 17 broedparen het talrijkst. Vlak daaronder zit de tureluur met 16 broedparen. Deze soort heeft hier relatief een hoge dichtheid. De kievit is met 14 broedparen aanwezig en de grutto met slechts 10 broedparen. Behalve de weidevogels zijn in dit gebied de moerasvogels ook van belang met onder meer 1 paar roerdomp, 1 paar bruine kiekendief en 1 paar waterral. Ook zijn de diverse zangvogels van rietlanden vastgesteld zoals rietzanger en rietgors. Verder waren er 2 territoria van kluut en visdief. Ook broedden er 6 paar oeverzwaluw in het gebied. Langs een brede sloot door het gebied zijn hele steile kanten en daarin hebben ze een plek gevonden (zie foto).  Figuur 8.1 Schagerwad met de SNL typen natuur. N13.01 is vochtig weidevogelgrasland en N05.02 is gemaaid rietland. KOLONIE VAN OEVERZWALUW. 61

Hoofdstuk 8 I Weidevogels in het Schagerwad Opvallend is dat de veldleeuwerik in het gebied ontbreekt en van de graspieper is slechts 1 broedpaar aangetroffen. Door Roelf Hovinga, boswachter van Landschap Noord-Holland werd in 2015 (Hovinga, 2016) in de terreinen van De Gouw in West-Friesland ook geen veldleeuweriken en slechts 3 paar graspieper aangetroffen. De grutto komt hier in lage dichtheid voor in vergelijking met andere weidevogelgebieden in West-Friesland. Hovinga trof in de Berkmeer (18 hectare) maar liefst 50 paar grutto’s, in ‘t Laeg (60 hectare) 38 paar grutto’s en in de Lage Hoek (50 hectare) 25. Dit zijn aanmerkelijk hogere dichtheden dan in het Schagerwad. Bijzonder is dat de grutto in het Schagerwad ook in rietland broedt (zie foto). De grote diversiteit van het Schagerwad zorgt voor ook voor veel soorten predatoren: bruine kiekendief, buizerd, wezel, hermelijn en bruine rat zijn veelvuldig aanwezig in het broedseizoen. De laatste vijf jaar zijn er geen aanwijzingen voor aanwezigheid van een vos. Effecten van predatie zijn in dit gebied niet onderzocht. 62 GRUTTO NEST IN GEMAAID RIETLAND. OPVLIEGENDE ROERDOMP UIT SLOOTKANT.

Hoofdstuk 8 I Weidevogels in het Schagerwad In tabel 8.1 worden de aantallen en dichtheden van een aantal soorten weergegeven. De getallen worden vergeleken met het weidevogelonderzoek in de jaren 80 in Noord-Holland (Ruitenbeek et al., 1990).  Tabel 8.1. Aantallen en dichtheden broedvogels Schagerwad 2021. Aantal territoria Vergeleken met de dichtheden van vogels van het erfvogelarm weidevogelgezelschap in de jaren tachtig is de dichtheid aan steltlopers nu relatief gering. Staatsbosbeheer heeft de afgelopen jaren het beheer geoptimaliseerd voor de weidevogels. Weidevogels Grutto Graspieper Kievit Krakeend Kuifeend Scholekster Slobeend Tureluur Moerasvogels Bruine kiekendief Bosrietzanger Kleine karekiet Rietgors Rietzanger Roerdomp Waterral 10 1 14 4 4 17 5 16 1 3 12 8 5 1 1 Dichtheid per 100 ha 9,7 1,0 13,6 3,9 3,9 16,5 4,9 15,5 0 1 2,9 11,7 7,8 4,9 1 1 63 DE KIEVIT IS EEN VAN DE BROEDVOGELS VAN HET SCHAGERWAD. Erfvogelarm weidevogelgezelschap, dichtheid per 100 ha 16,5 28,3 19,3 2,7 6,4

Hoofdstuk 8 I Weidevogels in het Schagerwad Zo zijn de greppels verbeterd, waardoor ze beter watervoerend worden. Ook mag het grasgewas pas vanaf 15 juli worden geoogst en afgevoerd. Daarna is nabeweiding met rundvee mogelijk. Zo wordt het gebied hopelijk aantrekkelijker gemaakt voor de vestiging en behoud van weidevogels. In tabel 8.2 worden voor de weidevogels ook de aantallen in eerdere jaren aangegeven. Jaarlijks wisselen de aantallen weidevogels. Zo blijkt 2021 een topjaar voor de scholekster en tureluur. De grutto daarentegen heeft in 2021 relatief een laag aantal territoria. Voor de kievit is het een gemiddeld jaar.  Tabel 8.2 Ontwikkeling weidevogels Schagerwad. Soort Grutto Kievit Scholekster Tureluur 2017 21 14 8 7 2018 18 25 7 10 2019 18 12 8 9 2020 14 13 6 10 2021 BRANDGANZEN EN SCHOLEKSTER VERJAGEN HOND. 10 14 17 16 64 Relatief veel ganzen Het 86 hectare grote grasgebied in een waterrijke omgeving waar tussen 15 maart en 15 juli geen werkzaamheden plaatsvinden heeft grote aantrekkingskracht op veel soorten watervogels. Zo broeden in Schagerwad ook relatief grote aantallen ganzen (grauwe gans, kleine canadese gans, grote canadese gans en brandgans). Sinds 2010 vindt er jaarlijks legselbehandeling plaats in het Schagerwad, in 2015-2018 en 2019 zijn er vanuit de provincie ook ruivangsten gedaan om de populatie te verkleinen. De brandganzenpopulatie lijkt in de kuikenfase van weidevogels op bepaalde momenten een zeer interessante rol te spelen. Op kleinschalige begraasde delen en soms ook tussen de clusters broedende brandganzen foerageren veel weidevogels met hun kuikens. Of ze hier een bepaalde voedselsituatie benutten of profiteren van het zeer alerte gedrag van broedende brandganzen die fel reageren op predatoren, is niet bekend. Wel is er een waarneming van een uitgebroken hond die op 12-05-2015 in het reservaat liep en door velen honderden ganzen werd belaagd en vrij snel met de staart tussen de benen het gebied verliet (zie foto).

8.3 Conclusie Het Schagerwad vormt nog steeds een van de betere terreinen in West- Friesland om weidevogels te kijken. Met name vanaf de Westfriese Omringdijk heeft men een goed uitzicht op dit weidevogelreservaat. De verwachting is dat door het gevoerde beheer het een aantal weidevogels gaat lukken om jongen groot te krijgen. Ook buiten het broedseizoen is het Schagerwad een weidegebied waar velen duizenden vogels gebruik van maken: smienten, wulpen, kieviten en goudplevieren zijn vanaf de Westfriese Omringdijk prachtig te zien! Het blijft spannend hoe de weidevogelbevolking van dit reservaat zich in de toekomst zal ontwikkelen. DE OEVERZWALUWEN ZITTEN GRAAG OP EEN DRAAD OM TE POETSEN. Met dank aan Paul Bot, boswachter beheer bij Staatsbosbeheer, voor zijn waardevolle opmerkingen bij dit artikel. Literatuur Hovinga, R., 2016. Broedvogelverslag terreinen van Landschap Noord-Holland in West-Friesland 2015. Ruitenbeek, W., C.J.G. Scharinga en P.J. Zomerdijk, 1990. Broedvogels van Noord-Holland. Samenwerkende Vogelwerkgroepen Noord-Holland, Provinciaal Bestuur van Noord-Holland. Arnout-Jan Rossenaar is ecoloog en Leon Kelder is boswachter ecologie bij Staatsbosbeheer GROTE RATELAAR MOERASWESPENORCHIS 65

Hoofdstuk 9 Meetnet Agrarische Soorten HENK JAN OTTENS 9.1 Algemeen In Noord-Holland is circa. 72.000 hectare agrarisch gebied aangewezen als leefgebied voor akkervogels: het leefgebied ‘Open akkerland’. Het leefgebied beslaat bijna volledig het agrarisch gebied van Texel, de kop van Noord-Holland, de Schermer, Beemster, Purmer en de Haarlemmermeer. Maar ook gebieden met overwegend graslanden en een klein aandeel akkerbouw zoals rond Schagen, ten zuiden van Medemblik en ten oosten van Heerhugowaard. De aanwijzing van leefgebied voor akkervogels in provincie Noord-Holland, sluit aan bij andere provincies met omvangrijke akkervogelleefgebieden, zoals Groningen, Drenthe, Friesland en Flevoland. 9.2 Agrarische collectieven en agrarisch natuurbeheer 66 Onder regie van agrarische collectieven ‘De Lieuw’ op Texel, ‘ Hollands Noorden’, ‘Water, Land & Dijken’ en ‘Noord-Holland Zuid’, wordt in de collectieve beheergebieden middels agrarisch natuurbeheer, de broed- en foerageeromstandigheden voor akkervogels verbeterd. In het Natuurbeheerplan 2021 van de provincie Noord-Holland zijn daarvoor de volgende soorten broedvogels genoemd als doelsoorten: kievit, patrijs, velduil, scholekster, ringmus, veldleeuwerik, kerkuil, torenvalk, kneu en gele kwikstaart. Buiten het broedseizoen is de focus gericht op geelgors, veldleeuwerik, kleine zwaan en ruigpootbuizerd. De natuurbeheermaatregelen voor deze soorten bestaan uit: drie, zes, negen tot twaalf meter brede akkerranden, vogelakkers met strokenteelt waar vogels foerageren en broeden, percelen met zomergraan die ruimer ingezaaid worden en waarvan de stoppel in de winter blijft liggen, en wintervoedselakkers om het voedselaanbod voor overwinterende akkervogels te vergroten. DE KERKUIL BROEDT GRAAG BIJ BOEREN IN SCHUREN EN STALLEN . In 2021 werd in totaal circa 1.000 hectare ingezet. Op Texel is in akkerbouwgebieden daarnaast nog voor 1.800 hectare subsidie beschikbaar voor legselbeheer en is 80 hectare ingezet voor de teelt van alternatieve krachtvoergewassen. De opzet en de ontwikkeling van het agrarisch natuurbeheer vormt een belangrijke schakel in de verbetering van het leefgebied ‘Open akkerland’ voor akkervogels, dat gericht is op het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van akkervogelpopulaties in provincie Noord- Holland. 9.3 Het Meetnet Agrarische Soorten Om de effecten van het agrarisch natuurbeheer en de ontwikkeling van broedvogels van het agrarisch gebied in beeld te krijgen, is provincie Noord-Holland in 2020 gestart met het systematisch in kaart brengen van (broed)vogels, middels het Meetnet Agrarische Soorten (MAS). Verspreid over de provincie zijn 350 telpunten neergelegd. Jaarlijks worden hiervan 141 punten geteld, waarvan 56 telpunten jaarlijks en 85 tweejaarlijks. Naar rato van de

RINGMUSSEN ZIJN STERK AFHANKELIJK VAN HET BOERENLAND. DE PATRIJS IS EEN BIJZONDERE EN SCHAARSE AKKERVOGEL IN NOORD-HOLLAND. oppervlakte van het leefgebied ‘Open akkerland’ komt dit neer op 1 telpunt per 500 hectare leefgebied. De ligging van de telpunten sluit aan op de werkgebieden van de vier agrarische collectieven en zijn zodanig in het open veld gelegen dat ze over het algemeen als strikt agrarisch kunnen worden gezien. De punten liggen niet alleen in het leefgebied ‘Open akkerland’, maar ook in zogenaamd ‘wit gebied’. Deze gelden als referentiepunten waardoor de ontwikkelingen in het leefgebied ‘Open akkerland’ en de effecten van het agrarisch natuurbeheer in het bijzonder, geduid kunnen worden. Naast de 141 professioneel getelde punten, zijn ook tel punten voor vrijwilligers beschikbaar. Door corona is het werven van vrijwilligers tot dusver nog niet uit de verf gekomen. Provincie Noord-Holland, de agrarische collectieven en Grauwe Kiekendief – Kenniscentrum Akkervogels, streven ernaar om de komende jaren, overeenkomstig de meetnetten in andere provincies, het aandeel door vrijwilligers getelde punten flink te verhogen. Op dit moment worden ten noorden van Amsterdam en op Texel in totaal 20 punten door vrijwilligers geteld. 67 OP TEXEL VINDEN WE HOGE DICHTHEDEN VAN DE VELDLEEUWERIK.

Hoofdstuk 9 I Meetnet Agrarische Soorten 9.4 Waargenomen soorten in 2020 en 2021 Na twee jaar onderzoek zijn in totaal 93 soorten op de bijna 250 getelde punten vastgesteld (tabel 9.1). Van elke soort is het gesommeerde aantal territoria van alle getelde punten weergegeven. Uit de tellingen blijkt dat niet alleen de akkervogels zoals gele kwikstaart, scholekster, veldleeuwerik, kievit, graspieper en fazant, ruim aanwezig zijn in het agrarisch gebied van Noord-Holland, maar dat ook aan water gebonden soorten als wilde eend, meerkoet, krakeend en bergeend hier voorkomen. Omdat veel tel punten in open agrarisch gebied liggen, is het aandeel erf vogels, zoals bijvoorbeeld huismus, ringmus, boerenzwaluw en huis zwaluw, beperkt. De aanwezigheid van nachtactieve soorten zoals bijvoorbeeld ransuil, steenuil en kerkuil blijven in het MAS blijven onderbelicht. 68 KIEVITEN BROEDEN GRAAG OP DE KALE AKKERS. DE GELE KWIKSTAART, HIER EEN MAN MET BLAUW PETJE IN WINTERTARWE, IS RUIM AANWEZIG IN DE AKKERBOUWGEBIEDEN.

Hoofdstuk 9 I Meetnet Agrarische Soorten Soort Bergeend Blauwborst Boerenzwaluw Boomkruiper Boomleeuwerik Bosrietzanger Braamsluiper Brandgans Bruine Kiekendief Buizerd Dodaars Eider Ekster Engelse Kwikstaart Fazant Fitis Fuut Gaai Gekraagde Roodstaart Totaal 241 32 46 3 5 10 10 8 31 43 1 2 129 1 219 21 41 9 2 Soort Gele Kwikstaart Grasmus Graspieper Grauwe Gans Grauwe Vliegenvanger Groene Specht Groenling Grote Bonte Specht Grote Canadese Gans Grote Lijster Grutto Halsbandparkiet Havik Heggenmus Holenduif Houtduif Huismus Huiszwaluw Totaal 937 72 189 57 2 6 69 17 9 1 99 2 2 67 78 184 109 14 Soort hybride brandgans x canadese gans Kauw Kievit Kleine Karekiet Totaal 1 110 758 111 Kleine Mantelmeeuw 5 Kleine Plevier Kluut Kneu 3 13 Knobbelzwaan Kokmeeuw Koolmees Krakeend Kuifeend Kwartel Meerkoet Merel Muskuseend Nijlgans 161 40 1 73 185 95 9 436 120 1 124 Soort Oeverzwaluw Patrijs Pimpelmees Putter Rietgors Rietzanger Ringmus Roodborst Roodborsttapuit Scholekster Slobeend Smient Soepeend Sperwer Spotvogel Spreeuw Stadsduif Stormmeeuw Tafeleend Totaal 1 14 31 91 31 64 22 2 4 895 22 1 47 1 9 86 3 39 13 Soort Tjiftjaf Torenvalk Tuinfluiter Tureluur Turkse Tortel Veldleeuwerik Vink Visdief Waterhoen Wilde Eend Winterkoning Wintertaling Witte Kwikstaart Wulp Zanglijster Zomertaling Zwarte Kraai Zwarte Roodstaart Zwartkop  Tabel 9.1. Waargenomen soorten en gesommeerde aantal broedparen per telpunt (i.e. maximaal aantal vastgestelde territoria tijdens de telronden) in 2020 en in 2021 in het leefgebied ‘Open akkerland’ en omringend ‘wit gebied’. Totaal 88 35 2 68 20 661 84 1 47 790 180 2 179 4 11 1 116 3 67 69

Hoofdstuk 9 I Meetnet Agrarische Soorten Soort Bergeend Blauwborst Fazant Geelgors Gele kwikstaart * Grasmus Graspieper Houtduif Kievit * Kneu * Krakeend Kwartel Meerkoet Patrijs * Roodborsttapuit Scholekster * Veldleeuwerik * Wilde eend Winterkoning Wulp Noord-Holland Friesland Groningen Drenthe Flevoland 2,3 0,4 2,3 0 8 0,5 1,4 1,8 7,2 1,2 2,3 0 4,6 0,2 0 7,4 3,5 7,8 2 0 0,5 0,2 0,5 0 1,4 0,2 0,1 0,5 0,9 0,1 0,3 0 0,9 0 0 1,7 0,7 2,5 0,4 0 0,4 1,6 2,2 2,8 8,6 2,9 1,9 1,5 3,5 0,9 0,8 0,7 1,2 0,1 0,5 1,4 5,1 4,6 1 0,3 0 1 1,7 3,6 7,4 4,1 2,9 1 6,4 1 0,1 1 0,9 0,2 1,3 0,6 9 2,3 0,8 0,8 0 0,2 0 0 1,7 0,4 0,5 0,4 1,2 0,3 0,1 0 0,3 0 0 0,3 0,4 0,5 0,3 0 70  Tabel 9.2. Berekende dichtheid per 100 hectare leefgebied ‘Open akkerland’ van belangrijke akkervogelsoorten en soorten met hoge dichtheden in Noord-Holland in 2021, vergeleken met andere provincies. In het Natuurbeheerplan aangemerkte doelsoorten zijn aangegeven met een sterretje *. 9.5 Vergelijking met andere provincies met akkerbouw In tabel 9.2 is een overzicht gegeven van de gemiddelde dichtheid van de 20 belangrijkste soorten in Noord-Holland in leefgebied ‘Open akkerland’, vergeleken met de dichtheden in andere provincies. Het overzicht laat zien dat het agrarisch gebied van Noord-Holland vergeleken met de andere provincies, gemiddeld de hoogste dichtheden herbergt aan belangrijke akkervogels zoals kievit, scholekster, kneu, patrijs. Ook de gele kwikstaart wordt in relatief hoge dichtheden aangetroffen, al ligt de dichtheid in de Groningse graanvelden gemiddeld genomen net iets hoger. De diversiteit aan soorten laat zien dat Noord-Hollandse akkergebieden een belangrijk habitat vormen. Ga ergens staan en geheid dat je gele kwiktaarten, kieviten, scholeksters tegenkomt en als je geluk hebt misschien zelfs patrijzen. Ten opzichte van de andere provincies, zijn de dichtheden van blauwborst, grasmus, kwartel en veldleeuwerik relatief laag in Noord-Holland. Ondanks dat NoordHolland goed scoort voor aan water gebonden soorten is de aanwezigheid van blauwborst er beperkt. Dit in tegenstelling tot akkergebieden in Groningen en Drenthe waar de soort algemeen is in door rietruigte omzoomde sloten. In 2021 ontbraken binnen de cirkels van de telpunten, geelgors, roodborsttapuit en wulp als broedvogel.

Hoofdstuk 9 I Meetnet Agrarische Soorten Soort Bergeend Blauwborst Fazant Geelgors Gele kwikstaart Grasmus Graspieper Houtduif Kievit Kneu Krakeend Kwartel Meerkoet Patrijs Roodborsttapuit Scholekster Veldleeuwerik Wilde eend Winterkoning Wulp Texel 3,2 0 2 0 7,4 0,2 2,2 1,4 8,5 0,7 0,3 0,1 1,8 0 0 10,2 11,6 7,4 0,3 0 HN 2 0,5 2,2 0 8,1 0,7 1 1,9 6,6 1,3 2,8 0 5,7 0,3 0 7,3 0,7 7,7 2,7 0 WLD 3,3 0,5 4,5 0 7,1 0 0,8 1,8 7,3 0,5 5,3 0 6,6 0,3 0 4,3 0,8 12,9 2,3 0 NHZ 0 0,8 1,2 0 11,4 0 2,4 2 9 3,5 0,8 0 1,2 0,4 0 1,2 5,5 2,8 0,4 0 Totaal 2,3 0,4 2,3 0 8 0,5 1,4 1,8 7,8 1,2 2,3 0 4,6 0,2 0 7,8 3,5 7,8 2 0  Tabel 9.3. Berekende dichtheid per 100 hectare leefgebied ‘akkerland’ van belangrijke akkervogel soorten en soorten met hoge dichtheden in Noord-Holland in de werkgebieden van de agrarische collec tieven De Lieuw Texel, Hollands Noorden (HN), Water Land & Dijken (WLD) en Noord-Holland Zuid (NHZ) in 2021. 9.6 Vergelijking tussen agrarische collectieven Nu duidelijk is dat akkergebieden in Noord-Holland hoge dichtheden aan akkervogels kunnen herbergen is het interessant om te zien hoe de dichtheden zich verhouden tot de collectieve beheergebieden in de provincie. In tabel 9.3 is een overzicht gegeven van de dichtheden in het leefgebied ‘Open akkerland, op Texel, Hollands Noorden, Water, Land & Dijken en Noord Holland Zuid in 2021. Binnen het agrarisch gebied van de noordelijk provincies werden in 2021 de hoogste dichtheden van gele kwikstaart, kievit, kneu en patrijs, gevonden in het werkgebied van Noord-Holland Zuid, namelijk de Haarlemmermeerpolder. Texel scoorde goed met zeer hoge dichtheden aan veldleeuwerik en scholekster. Als grootste akkerbouwgebied in de provincie, neemt het werkgebied van Hollands Noorden een tussenpositie in met bovengemiddelde aantallen van gele kwikstaart, grasmus en kneu. Ondanks een forse oppervlakte aan akkerbouw blijft de dichtheid van veldleeuwerik, met minder dan 1 paar per 100 hectare, bijzonder laag in Hollands Noorden. Dit is ook te zien in andere kleiregio’s langs de kust, zoals in Friesland en Groningen waar veldleeuweriken, ondanks substantiële oppervlakten akkerbouw, eveneens lage dichtheden scoren. 71

Hoofdstuk 9 I Meetnet Agrarische Soorten 9.7 Effecten van agrarisch natuurbeheer Uitgesplitst naar telpunten met of zonder agrarisch natuurbeheer, is te zien dat verschillende soorten vogels hogere dichtheden hebben in telpunten waarin ook agrarisch natuurbeheer ligt. Dit geldt bijvoorbeeld voor blauwborst, gele kwikstaart, grasmus, graspieper, kievit en kneu. Bij natuurmaatregelen in het werkgebied van Water, Land & Dijken en Hollands Noorden lag het aantal kneuen in 2021 hoger. Op Texel en in Noord-Holland Zuid scoorden juist graspieper, kievit en veldleeuwerik goed bij de natuurmaatregelen. Duidelijk is dat scholeksters in 2021 juist wegbleven bij de natuurmaatregelen, zonder dat hiervoor een ver klaring aanwezig is. Bij de patrijs was geen verschil zichtbaar was tussen telpunten met agrarisch natuurbeheer of zonder. 9.8 Ook Noord-Holland hoge aantallen akkervogels De akkergebieden in Noord-Holland herbergen relatief hoge aantallen akkervogels. De dichtheden van gele kwikstaart, kievit, kneu, patrijs, scholekster en veldleeuwerik in de werkgebieden van de verschillende agrarische collectieven overstijgen, soms zelfs aanzienlijk, de dichtheden in andere provincies. Hiermee past Noord-Holland in een rij provincies met hoge aantallen aan akkervogels, zoals Drenthe (relatief hoge aantallen van geelgors, gele kwikstaart, grasmus, graspieper, kwartel, veldleeuwerik en wulp) en Groningen (relatief hoge aantallen van geelgors en gele kwikstaart). Bergeend, wilde eend, krakeend, kuifeend en meerkoet zijn kenmerkend voor het akkergebied van de provincie Noord-Holland en hebben vergeleken met andere leefgebieden Open akkerland hoge dichtheden. 72 WINTERVOEDSELAKKERS KUNNEN GROTE AANTALLEN VOGELS AANTREKKEN ZOALS HIER VINK, KEEP EN RINGMUS. DE FAZANT IS IN NOORD-HOLLAND VEEL VASTGESTELD OP DE MEETPUNTEN.

Hoofdstuk 9 I Meetnet Agrarische Soorten De effecten van het ingezette agrarisch natuurbeheer moeten de komende jaren duidelijk worden. Na twee jaar onderzoek blijkt, vergelijkbaar met de inzichten in andere provincies, dat soorten als grasmus, kneu, blauwborst en fazant, zich het meest aan getrokken voelen tot de maatregelen. Daar waar kieviten en veldleeuweriken doorgaans lijnvormige natuurmaatregelen mijden, lijken beide soorten op Texel te profiteren van een combinatie van weidevogelbeheer (uitstel van werkzaamheden op het land tegen vergoeding) en een substan tieel aandeel vlakdekkende maatregelen, zoals vogelakkers en minder dicht gezaaide graanpercelen. Het voorbeeld van Texel levert een belangrijk inzicht op, namelijk dat weidevogelbeheer zich niet zou moeten beperken tot graslandgebieden, maar dat het ook in akkergebieden een belangrijke aanvulling kan zijn op de verbetering van leefgebied Open akkerland en voor de soorten die daarvoor komen. Henk Jan Ottens is onderzoeker, Grauwe Kiekendief bij Kenniscentrum Akkervogels 73

Hoofdstuk 10 Op weg naar een patrijzenparadijs op Wieringen! HERMAN VOS EN ELLEN MUL 10.1 Gebiedsdekkende monitoring Om meer inzicht te krijgen in de patrijzenpopulatie op Wieringen, in relatie tot de ligging en effectiviteit van het agrarische natuurbeheer, is door de Agrarische Natuurvereniging (ANV) Hollands Noorden in 2020 een gebiedsdekkend monitoringsplan voor de patrijs opgesteld. Dit plan werd opgesteld omdat tijdens de reguliere akkervogeltellingen de trefkans om patrijzen waar te nemen gering bleek. Met de uitvoering van deze gebiedsdekkende monitoring wil ANV Hollands Noorden inzicht krijgen in het aantal patrijzen, verspreiding, het broedsucces en overleving. Aan de hand van de resultaten van deze tellingen gaat ANV Hollands Noorden een beheerplan opstellen en met de uitvoering daarvan patrijzen duurzaam beschermen. 74 PAARTJE PATRIJZEN, MET LINKS HET WAKENDE MANNETJE MET HOEFIJZERVORMIGE VLEK OP BORST. 10.2 Tellingen 2020; gemiddeld 6 kuikens In het voorjaar van 2020 hebben veldmedewerkers met behulp van 22 vrijwilligers drie gebiedsdekkende tellingen uitgevoerd, gebruikmakend van een recorder om geluid af te spelen. Tijdens deze tellingen zijn ongeveer 40 waarnemingen van patrijzen vastgesteld. Daarnaast is gebruik gemaakt van waarnemingen van de site www.waarneming.nl . Het aantal territoria is berekend aan de hand van de Broed Monitoring Project (BMP) richtlijnen. Op basis daarvan zijn er uiteindelijk zesentwintig territoria vastgesteld.

In het najaar van 2020 is met behulp van twee gebiedsdekkende tellingen en waarnemingen van lokale vrijwilligers, agrariërs en observaties van www.waarneming.nl, het broedsucces bepaald. Daaruit bleek dat 18 van de 26 broedparen gemiddeld 6 kuikens hebben groot gekregen, oftewel een bruto territoriaal succes van 69 procent. EEN UITGEKOMEN PATRIJZENNEST. 10.3 Tellingen voorjaar 2021 Er zijn in 2021 zowel tellingen in het voorjaar als het najaar uitgevoerd. De voorjaarstellingen bepalen het aantal territoria, de najaarstellingen bepalen het broedsucces. In dit voorjaar zijn voor het tweede achtereenvolgende jaar drie gebiedsdekkende tellingen uitgevoerd met behulp van maar liefst 26 enthousiaste vrijwilligers en veldmedewerkers. De inventarisaties zijn in tweetallen uitgevoerd. De tellingen zijn volgens dezelfde methodiek uitgevoerd als de tellingen in 2020 (Vos & Mul, 2020). Net zoals vorig seizoen, is Wieringen opgedeeld in vier geografische telgebieden waarbij de N99 een natuurlijke barrière en grens vormde. De twee grote telgebieden zijn opgedeeld in iets kleinere plots omdat we de beschikking hadden over 4 extra vrijwilligers. Van begin maart tot half april zijn drie tellingen uitgevoerd, twee avondtellingen en één ochtendtelling. De avondtellingen starten een uur voor zonsondergang tot een half uur daarna. De ochten dtelling startte een half uur voor zonsopgang en duurde tot het hele telgebied was afgewerkt. Om dubbeltellingen uit te sluiten werd in alle telgebieden gelijktijdig gestart en stonden de duo’s via de ‘patrijzenapp’ met elkaar in contact. Elk duo had de beschikking over een bluetooth geluidsrecorder die verbonden was met de smartphone. Iedere 200 meter werd het geluid van een haantje afgespeeld en werd geluisterd of een territoriaal haantje reageerde door terug te roepen. De roepende haantjes werden op een veldkaart ingetekend met tijdstip en biotoop waarin ze werden gehoord. Al deze waarnemingen werden in de webapplicatie www.boerenlandvogelsnederland.nl ingevoerd. Daarnaast zijn buiten deze drie tellingen nog aanvullende waarnemingen op andere invoerportalen ingevoerd en zijn de waarnemingen via de website www.waarneming.nl bekeken en geanalyseerd. Deze waarnemingen zijn meegenomen bij de interpretatie van de territoria en heeft uiteindelijk drie extra territoria opgeleverd. Aan de hand daarvan zijn alle waarnemingen geclusterd op één werkkaart waaruit het aantal territoria is vastgesteld. 10.4 Reactie op geluid haantje, afhankelijk van vestigingsfase In het veld bleek dat territoriale haantjes totaal verschillend reageren op het afspelen van geluid. Dat scheelde per individu of paar. Sommige haantjes reageerden luidkeels en kwamen geagiteerd aanvliegen, terwijl andere vogels totaal geen reactie gaven en rustig foerageerden. Soms kwam een paartje van ver aanvliegen, gepaard gaande met één kort roepje, om vervolgens dertig meter voor de tellers bijna onzichtbaar in 75

Hoofdstuk 10 I Op weg naar een patrijzenparadijs op Wieringen!  Figuur 10.1. Verspreidingskaart van de territoria van patrijs in 2021. Groen omcirkeld zijn de territoria met broedsucces. het gras te verdwijnen. Het kan zijn dat de reactie te maken heeft met de tolerantiegrens van een patrijzenpaar of in welke fase het paar zich in de vestigingsfase bevindt. 76 10.5 Aantal territoria in 2021 Tijdens de voorjaarstellingen zijn ongeveer vijftig waarnemingen van patrijzen vastgesteld. Uiteindelijk zijn vijfendertig territoria vastgesteld en ingevoerd in de webapplicatie www.boerenlandvogelsnederland.nl. Niet alleen zijn er meer waarnemingen vastgesteld dan vorig jaar, ook het aantal territoria is hoger dan vorig seizoen, toen we uiteindelijk op zesentwintig territoria uitkwamen. Dat wil niet direct zeggen dat de werkelijke aantallen zijn toegenomen, omdat de verdeling en het tijdstip van de tellingen niet geheel identiek was ten opzichte van vorig seizoen. Twee grote telgebieden zijn namelijk opgedeeld in vier meer behapbare plots, waardoor ze nog intensiever en secuurder gemonitord zijn. De mogelijkheid bestaat, dat daardoor meer patrijzen waargenomen zijn. In de Polder Waard Nieuwland bleken echter geen verschillen te zijn, maar in het kleinschalige gebied rondom Stroe, zijn vier territoria meer vastgesteld ten opzichte van vorig seizoen. Gelijk aan 2020, is het gering aantal territoria ten zuiden van de N99 (zie figuur 10.1). Wat betreft de Polder Waard Nieuwland is dit geen verrassing. Het gebied is grootschaliger en het grondgebruik relatief intensief. Vooral in de leg- en broedfase vinden hier veel agrarische werkzaamheden plaats. In de Westerlanderkoog en op de hoogste plek van Wieringen (De Bult) zijn geen patrijzen waargenomen. De Westerlanderkoog is een weidevogelgebied met hoge dichtheden van grutto, tureluur, kievit en scholekster. Vooral in de buurt van Wester- en Oosterklief lijken de omstandigheden landschappelijk gezien wel in orde voor de patrijs. Dit gebied is relatief kleinschalig en in het telgebied bevinden zich beweide percelen, kruidenrijke graslanden, bouwlandpercelen, akkerranden en wintervoedselakkers. Toch zijn in dit deel nauwelijks patrijzen waargenomen. Op de hoogste plek van Wieringen (De Bult) zal met de juiste beheermaatregelen, die we opnemen in het beheerplan, de vestiging van patrijzen wel mogelijk zijn.

Hoofdstuk 10 I Op weg naar een patrijzenparadijs op Wieringen! 10.6 Najaarstellingen; meer broedparen dan gemiddeld In 2021 hebben vrijwilligers wederom twee gebiedsdekkende najaarstellingen uitgevoerd, waarbij het broedsucces van de patrijzenpaartjes in kaart is gebracht. Daarnaast zijn aanvullende waarnemingen van lokale vrijwilligers, agrariërs en observaties via www.waarneming.nl gebruikt. In totaal hebben 23 van de 35 broedparen gemiddeld vier kuikens vliegvlug gekregen. Oftewel een Bruto Territoriaal Succes (BTS) van 66 procent. Wanneer we dit vergelijken met het broedsucces van vorig seizoen, kunnen we concluderen dat het BTS iets lager is, maar dat er meer broedparen met gemiddeld minder kuikens zijn geteld. In 2020 zijn namelijk 26 broedparen geteld waarvan 18 stellen met gemiddeld 6 kuikens, oftewel een BTS van 69 procent. 10.7 Beheerplan voor de patrijs Aan de hand van de resultaten en ervaringen kunnen we een gebiedsaanpak formuleren voor een duurzame bescherming van de populatie patrijzen op Wieringen. Dankzij meldingen van deelnemende agrariërs en door de inzet van vrijwilligers en veldmedewerkers van de Agrarische Natuurvereniging Hollands Noorden en Landschap Noord-Holland, weten we precies waar ze zitten en waar niet. Daarom is een juiste aanpak met verschillende maatregelen van groot belang om patrijzenpopulaties op Wieringen te behouden en te ontwikkelen. Projectmedewerker Dorien de Haan, van ANV Hollands Noorden, is bezig met haar laatste jaar van de studie Bos- en Natuurbeheer op Hogeschool van Hall Larenstein in Velp. Zij gaat voor haar afstuderen werken aan een beheerplan voor een duurzame bescherming van de patrijzen op Wieringen. De door vrijwilligers verzamelde gegevens geven hierbij een zeer waardevolle input. 10.8 Conclusie Een voorzichtige conclusie is dat de patrijs zich erg thuis voelt in kleinschalige gebieden met kruidenrijke graslanden afgewisseld met de akkerpakketten die Agrarische Natuurvereniging Hollands Noorden samen met haar deelnemende boeren heeft gerealiseerd. Positief nieuws is dat het relatief goed gaat met de patrijzen op Wieringen. Dat biedt veel hoop voor de komende jaren! Dankwoord Wij danken hierbij alle vrijwilligers die voor dag en dauw zijn opgestaan om de patrijzen in kaart te brengen. Literatuur Vos. H., & E. Mul. 2020. Mul 2020. Hoeveel patrijzen scharrelen er op Wieringen rond? Jaarboek Boerenlandvogels Noord-Holland, 2020. Herman Vos en Ellen Mul zijn beide werkzaam voor de Agrarische Natuurvereniging Hollands Noorden TELLERS MONIQUE BOERSEN EN NATHAN VOLKERS OP ZOEK NAAR PATRIJZEN. 77

Hoofdstuk 11 Paalwoningen voor scholeksters in de Woudpolder Hoe een mislukt experiment uitmondde in paalwoningen voor scholeksters WIM TIJSEN 11.1 Bedenker paalwoningen De familie Al is op hun boerderij in de Krommenieër Woudpolder altijd al met weidevogels begaan. Ze wonnen in 2017 het Gouden Grutto Pul van de Vrijwilligersraad van ANV Water, Land & Dijken. Boer Gertjan Al uit Krommenie, bedenker van de succesvolle ‘paalwoningen’ voor scholeksters: “Omdat er bij ons altijd visdieven en kluten rondvliegen, dacht ik dat een drijvend vlot in de sloot, met wat schelpjes erop, ze wel zou aantrekken. Een veilige broedplaats in verband met grondpredatoren, zoals vos en hermelijn, die hier ook rondlopen. In 2018 plaatsten we er een viertal in een brede sloot, maar het werd niks. De vlotjes hadden last van golfslag in de sloot en waaiden alle kanten op. Ze keken er niet naar om. Dus dachten we, als we nu twee palen in de sloot slaan, met daarop een houten vlot met opstaand randje, met wat steenslag en schelpjes erin, dan staat het steviger. De vrijwilligers: Bob van Duin, Jur van der Steen en Wim Brussel hadden er trouwens een hard hoofd in, eerlijk gezegd.” Totdat ze in 2019 enthousiast uit het veld kwamen met de heugelijke mededeling bij Gertjan Al dat er op twee ‘paalwoningen’ al een paartje scholeksters zat! En niet één, maar vier van de vijf plateau’s raakten dat jaar bezet en kregen ook één of meer kuikens vliegvlug. Dat smaakte naar meer… 78 SCHOLEKSTER PAAR MET KUIKENS OP ‘PAALWONING’.

GERTJAN AL BIJ ZIJN ‘PAALWONINGEN’. 11.2 Naast paalwoningen ook visdiefvlotjes Vanaf 2019 is het aantal paalwoningen gestaag uitgebreid en gemonitord door de vrijwilligers. Vooralsnog lijkt de vrees, dat de nesten wellicht door hierop anticiperende luchtpredatoren worden gevonden, ongegrond. Het uitkomstpercentage van de ‘paal-scholeksters’ ligt boven het gemiddelde van scholeksternesten op de grond. De kuikens springen, aangemoedigd door de ouders, meestal binnen één dag van het plateau het water in. Om vervolgens naar de kant te zwemmen. Ze worden in het weiland door de ouders gevoerd en beschermd. Voorwaarde is wel dat er geen steile slootkanten zijn, maar dat is in dit veenweidegebied niet aan de orde. Met behulp van ANV Water, Land & Dijken zijn dit jaar een viertal drijvende visdiefvlotjes op het water gelegd tussen de paalwoningen. En jawel, daar maakte dit jaar ook één scholekster succesvol gebruik van! Vooralsnog lijkt het erop dat scholeksters extra goed reproduceren op de paalwoningen! En wat Gertjan betreft: “Wat ik nu zo mooi vind is dat er meer ANV’s en particulieren met deze opzet van paalwoningen zijn gestart en ook resultaten boeken met scholeksters en zelfs visdiefjes”. Wim Tijsen is projectmedewerker boerenlandvogels bij Landschap Noord-Holland Tabel Jaar 2019 2020 2021 Aantal paalwoningen 5 11 23 Bezettingsgraad 80% 45% 43%  Tabel 11.1. Resultaten paalwoningen tussen 2019-2021 Uitkomst percentage 100 100 80 79 SCHOLEKSTER BROEDEND OP ‘PAALWONING’.

Hoofdstuk 12 Scholeksterplateaus Proef ter verbetering van het nestsucces van de scholekster HERMAN VOS EN WIM TIJSEN 12.1 Plateaus voor ‘bonte piet’ Al heel lang gaat het niet goed met de scholekster en nemen de aantallen af. Volgens Sovon is er sinds 1984 sprake van een significante afname van <5 procent per jaar. De staat van instandhouding als broedvogel voor ons land is dan ook zeer ongunstig. De recente Vogelatlas van Nederland (SOVON 2018) laat zien dat er in ons land nog tussen de 35.000 en 43.000 broedparen zijn. Voedselgebrek in de overwinteringsgebieden en onvoldoende broedsucces worden als belangrijkste oorzaken genoemd. De dalende trend van onze boerenlandvogels, dus ook van de scholekster, baart de Agrarische Natuurvereniging Hollands Noorden grote zorgen. Daarom is een project gestart om het nestsucces van de ‘bonte piet’ te verbeteren door het plaatsen van zogenaamde scholeksterplateaus. 12.2 Plateaus positieve invloed op nestsucces Uit cijfers van het gehele werkgebied blijkt dat een deel van de scholeksterlegsels niet uitkomt. Met name op het voormalige eiland Wieringen, waar een relatief hoge dichtheid aan scholeksters is door de ligging aan de Waddenzee, was het aandeel predatie aanzienlijk. Uit beelden van wildcamera’s in dat gebied bleek dat vooral grondpredatoren de oorzaak zijn van die verliezen. Het gaat hierbij om rat, vos, egel en marterachtigen. Om het nestsucces van 80 BROEDENDE SCHOLEKSTER IN ‘GAASBAKJE MET SCHELPEN’. GESCHWITSED VAN TUINWAL, OP ÉÉN METER AFSTAND, NAAR PLATEAU.

de scholekster te verhogen zijn dit seizoen, in samenwerking met agrariërs en vrijwilligers, in het werkgebied van de vereniging als proef vijfentwintig scholeksterplateaus geplaatst. De proef is geslaagd als scholeksters gebruik gaan maken van de plateaus en dit ook daadwerkelijk een positieve invloed heeft op het nestsucces. 12.3 Scholekster zoekt het hogerop Scholeksters zijn erg honkvast wat betreft de keuze van het broedterritorium. Bijna elk jaar komen ze terug op hun oude stek op zoek naar een geschikte nestlocatie. Je komt ze op de meest vreemde plekken tegen en steeds vaker zoeken scholeksters het hogerop waar ze veilig zijn voor de meeste grondpredatoren. Dat doen ze ook in het overwegend agrarische landschap. Zo is bekend dat sommige scholeksters gebruik maken van knotwilgen, kuilvoerhopen, daken van oude boetjes, afdakjes voor schuilend vee en een enkel keer nestelen ze in oude dampalen. Op Texel en Wieringen maken ze regelmatig dankbaar gebruik van tuinwallen. Een deel van de scholeksters, grofweg 4 procent (Ens et al., 2011) broedt in het stedelijk gebied waarbij ze onder andere gebruik maken van platte daken in steden, wat ze ook doen in dorpen en industrieterreinen op het platteland. In 2021 zijn er 879 meldingen van scholekster nesten op daken (bron www.scholekstersophetdak.nl). Deze website biedt hierover veel informatie. Het idee om scholekster plateaus boven water te plaatsen is niet nieuw. Onder andere via de Boerenlandvogel nieuwsbrief van Landschap Noord-Holland, kwam de informatie dat deze werkwijze met succes werd toegepast door veehouder Gertjan Al uit Krommeniedijk, zie hoofdstuk 11 van dit jaarboek. HOE BAKJE OP DE PALEN WORDT GEPLAATST IN DE SLOOT. SCHOLEKSTER OP KNOTWILG, EEN GELIEFD ALTERNATIEF ALS BROEDPLEK. 81

Hoofdstuk 12 I Scholeksterplateaus. Proef ter verbetering van het nestsucces van de scholekster Tabel 12.1. Plaatsen, biotoop en resultaten met waargenomen soorten op plateaau’s.  12.4 Kratjes met schelpen Tijdens dit project zijn twee verschillende soorten plateaus gebruikt. Het gaat hierbij om een houten bak van 60 bij 60 cm waar een paar gaten voor waterafvoer in zijn geboord en gaaskratjes die worden gebruikt in de bollen- en aardappelteelt. Deze bakken en gaaskratjes zijn gevuld met een dikke laag schelpen. De plateaus zijn boven verschillende types ondergrond geplaatst namelijk; grasland (3), bouwland (1) en boven water (21) (Zie tabel 12.1). De hoogte varieerde van 60 tot 100 cm boven de verschillende types ondergrond. In bijna alle gevallen werd een locatie gekozen in de buurt van uit het verleden bekende broedterritoria. De plateaus zijn gedurende het hele broedseizoen wekelijks gemonitord door veldwerkers van de ANV Hollands Noorden, vrijwilligers en door een student toegepaste biologie van de Aeres MBO Almere. Tijdens de monitoring werd een vaste route gevolgd en werden de plateaus gedurende 15 à 20 minuten geobserveerd met behulp van een telescoop en/of verrekijker. Door deze werkwijze is verstoring door de monitoring uitgesloten. 82 SCHOLEKSTER-PLATEAU MET KUIKENS OP PLATEAU IN GREPPEL-PLAS. 12.5 Op Wieringen veel plateaus in gebruik Belangrijke vragen waren of scholeksters gebruik maakten van deze plateaus en of er onderscheid was in type plateaukeuze en ondergrond. Van de vijfentwintig plateaus in het werkgebied van de ANV Hollands Noorden, zijn er zes in gebruik genomen door scholeksters (zie tabel 12.1). Op twee plateaus zijn pogingen tot nestelen ondernomen door visdieven, maar dit leidde niet tot nestsucces. Daar zijn verstoringen en concurrentie met storm- en zilvermeeuwen waargenomen. Van de vier plateaus die boven gras- en bouwland stonden, zijn er twee succesvol in gebruik genomen door scholeksters. Van de eenentwintig plateaus boven water, zijn er vier succesvol bewoond door scholeksters. Op Wieringen, waar relatief veel scholeksters voorkomen, was de bezetting op de plateaus verhoudingsgewijs hoger dan in de rest van het werkgebied: Wieringen 44 procent om 12,5 procent in de rest van het werkgebied. In de keuze van type plateau is geen verschil waargenomen tot nu toe.

Bedrijf en Plaats Golfbaan, Westwoud G. Pool, Leekerlanden Fa. Zonneveld, Julianadorp Ecovar Wennekers, Schagen Ecovar Wennekers, Schagen Fa. Mulder-Helder, Wieringen Fa. Mulder-Helder, Wieringen Fa. Mulder-Helder, Wieringen Fa. Mulder-Helder, Wieringen Fa. Mulder-Helder, Wieringen C. Tijsen, Wieringen C. Tijsen, Wieringen J. Zomerdijk, Wieringen C.N. Koorn, Wieringen C.J. de Jong, Langereis R. van Straten, Spanbroek T. Blank, Mijzenpolder A. Blauw, Hoogwoud J. Hoebe, Opmeer J. Leeuw, De Lage Hoek J. Leeuw, De Lage Hoek Fa. Lammers, Middenmeer M. den Hertog, Beetskoog Enza, Enkhuizen Enza, Enkhuizen Soort op plateau Scholekster x x x x Scholekster x Scholekster Scholekster Scholekster x x x x x x x x Visdief & zilvermeeeuw Scholekster x x x Visdief x Biotoop water water water water/plasdras water/plasdras water water water/greppel-plasdras gras gras gras bouwland water water water water water water water water water water water water water Resultaten Broedsel 2 kuikens, onbekend aantal vliegvlug Geen activiteiten Geen activiteiten Geen activiteiten Verkenningen, geen broedsel Broedsel, 3 kuikens, niet vliegvlug Vestigingspogingen, geen broedsel 2e broedsel-4ei, 1 kuiken vliegvlug Twee x broedsel, 2 x kuikens, niets vliegvlug Broedsel-1ei, verlaten Geen activiteiten Geen activiteiten Verkenningen, geen broedsel Geen activiteiten Geen activiteiten Geen activiteiten Geen activiteiten Geen activiteiten Verkenningen, geen broedsel Onbekend resultaat Geen activiteiten Verkenningen, geen broedsel Geen activiteiten Verkenningen, geen broedsel Geen activiteiten 83

Hoofdstuk 12 I Scholeksterplateaus. Proef ter verbetering van het nestsucces van de scholekster 12.6 Plateaus aantrekkende werking; project krijgt vervolg Op basis van slechts één broedseizoen kan er nog weinig over het project gezegd worden. Er is meer informatie nodig om te zien of het nestsucces van de scholeksters op de plateaus een verbetering oplevert. De plateaus zijn wat laat in het seizoen geplaatst, in de periode dat de sommige scholeksters hun broedterritorium al betrokken hadden. Het is beter is de plateaus vóór de start van het broedseizoen te plaatsen. Van twee, via kleurringen, individueel herkenbare scholeksterpaartjes op Wieringen weten we dat ze eerst een mislukt broedsel op de grond hadden door predatie. Om vervolgens een succesvol tweede broedsel op een plateau in de directe nabijheid boven water te hebben. Blijkbaar hebben de plateaus wel een aantrekkende werking op eerdere grondbroeders en in dit geval een stukje lerend vermogen voor deze paartjes opgeleverd. De ANV Hollands Noorden wil deze proef voor een langere periode uitvoeren en monitoren. Aan de hand van meer gegevens kan het gebruik van de zogenaamde scholeksterplateaus geoptimaliseerd en beter in kaart gebracht worden. Vooralsnog worden alle agrariërs en vrijwilligers bedankt voor hun bijdragen aan het proefproject scholeksterplateaus. UITKOMEND NEST OP SCHOLEKSTER-PLATEAU. Literatuur Ens B.J., Aarts B., Hallmann C., Oosterbeek K., Sierdsema H., Slaterus R., Troost G., van Turnhout C., Wiersma P., & van Winden E. 2011. Scholeksters in de knel: onderzoek naar de oorzaken van de dramatische achteruitgang van de Scholekster in Nederland. SOVON-onderzoeksrapport 2011/13. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Herman Vos is veldmedewerker bij de ANV Hollands Noorden. Wim Tijsen is projectmedewerker boerenlandvogels bij Landschap Noord-Holland 84

Hoofdstuk 13 Steeds meer Noord-Hollandse weidevogelgebieden onder stroom NIENKE KWIKKEL 13.1 Grondpredatoren Om weidevogelpopulaties in stand te houden is behalve een kwalitatief goed leefgebied in toenemende mate het weren van predatoren nodig. In het Aanvalsplan Grutto is predatorenbeheer daarom ook als één van de vier maatregelen genoemd om de kansgebieden te laten slagen. Met name grondpredatoren kunnen plaatselijk grote invloed hebben tijdens de nestfase. Een methode voor het weren van met name de vos is het plaatsen van elektrische vossenrasters. In dit artikel geven we een overzicht van de vossenrasters die in Noord-Holland zijn geplaatst om zo inzicht te geven in de inspanning die beheerders veelal vrijwillig doen en de ervaringen te delen. 13.2 Predatie: een complex probleem De twee belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van weidevogels zijn habitatverlies door bijvoorbeeld stedelijke uitbreiding met de bijbehorende infrastructuur en het intensievere landgebruik door de landbouw (Teunissen et al., 2020). Dat zorgt voor een neergaande trend in aantallen (Kleyheeg et al., 2020). Vanwege deze afname zijn natuurbeheerders alle mogelijke maatregelen aan het nemen en onderzoeken (Laidlaw et al., 2021). Daarnaast is de toegenomen predatiedruk een extra probleem voor weidevogels omdat ze in sommige gebieden daardoor geen goed broedresultaat meer hebben. Door de inspanning van beheerders en vrijwilligers is er een aardig beeld van eierpredatie. Kuikenpredatie is lastiger vast te stellen omdat zij mobiel zijn nadat zij uit het ei zijn gekropen. DE PAALTJES MET DRADEN WORDT HIER AAN DE WATERLIJN GEPLAATST. 85

Hoofdstuk 13 I Steeds meer Noord-Hollandse weidevogelgebieden onder stroom 86 Predatie is een complex probleem, maar het is wél natuurlijk. Roofdieren eten eieren, kuikens of volwassen weidevogels en weidevogels hebben allerlei strategieën om predatie tegen te gaan. Bij vroege legselpredatie gaan veel soorten over tot tweede leg, al zijn de overlevingskansen van late legsels minder groot. Bij kuikenpredatie gaan de vogels over het algemeen niet meer over tot een nieuw legsel, zodat kuikenpredatie een groter effect heeft op de aantalsontwikkelingen. De invloed van predatie is een wisselwerking tussen het landschap, het landgebruik en het beheer ervan en de aanwezigheid van predatoren. Onderzoek heeft uitgewezen dat bij grote dichtheden van met name kieviten de natuurlijke verdediging hoog is (Teunissen et al., 2020). Ook openheid van het landschap en een mozaïek aan verschillende vegetatiestructuren verminderen de predatie. Daar waar alle omstandigheden voor de weidevogels gunstig zijn kan het tegengaan van predatie zorgen voor meer broedsucces. De afgelopen jaren is predatie bij de vier kernweidevogels (grutto, kievit, tureluur en scholekster) toegenomen. Dit verschilt per soort en per landschapstype. In Noord-Holland is de predatie in de zeekleigebieden gemiddeld 39 procent en in het veenweidegebied 26 procent (Teunissen et al., 2020). Over het algemeen veroorzaken zoogdieren de grootste predatie, en vliegende predatoren minder in de legselfase. Maar dat verschilt sterk per gebied. Het effect van met name de vos is groot, zichtbaar en vaak met emoties beladen. Een vos kan in één nacht een veld met nesten leeg eten. Eén van de maatregelen die genomen kan worden is het plaatsen van een elektrisch raster om vossen uit het gebied te houden. De aanwezigheid van de vos in Noord-Holland is dan ook de belangrijkste reden om een vossenraster te plaatsen. IN DE ZANDPOLDER IS EEN NIEUW SYSTEEM TOEGEPAST: BIJ ONDERHOUD WORDEN DE PAALTJES OPGEKLAPT. 13.3 Beslisboom voor predatiemaatregelen Voordat met rasters gewerkt gaat worden, moet duidelijk zijn wat de invloed is van predatie op het nestsucces, of het leefgebied en het beheer voor weidevogels op orde is en welke soort de belangrijkste `dader` is. Anders heeft het nemen van maatregelen weinig zin. Vogelbescherming heeft daarom samen met Sovon een beslisboom gemaakt om een besluit te kunnen nemen over maatregelen. In goede weidevogelgebieden waar veel predatie is door vossen, kan een zogenaamd elektrisch vossenraster uitkomst bieden om de nesten te beschermen. Voor een agrariër kan een vossenraster behoorlijk impact hebben bij het gebruik van zijn land. Op dit moment wordt het uitrasteren niet vergoed binnen het subsidiestelsel van Agrarisch natuur en landschapsbeheer. Deze maatregel moet dus wel passen bij de bedrijfsvoering. Een gebied dat al natuurlijk begrensd is door brede wateren werkt

Hoofdstuk 13 I Steeds meer Noord-Hollandse weidevogelgebieden onder stroom het best omdat een zwemmende vos de draden van een raster niet kan ontwijken. Wanneer het effect van de vossenrasters na verloop van jaren niet meer voldoende is (vossen zijn slim), dan kunnen er nog aanvullende maatregelen genomen worden. Visuele, akoestische of geurafschrikking kan ook nog ingezet worden bij de rasters (Laidlow et al., 2021). In Nederland wordt hier nog niet mee gewerkt, maar in Engeland zijn daar positieve resultaten mee behaald. 13.4 Opbouw raster Meestal is het geen raster, maar zijn het drie of meer schrikdraden bevestigd aan paaltjes die in een sloot of op een oever zijn geplaatst. Deze draden zijn aangesloten op een schrikdraadapparaat die de draden onder spanning zet. De stroombron kan op netspanning (220 volt) zijn of geleverd worden door een batterijunit en/of zonnepaneel. Wanneer een dier tegen de draad aan komt, wordt de stroomkring gesloten en krijgt hij een schok. Over het algemeen bestaat een raster uit stevige houten palen die om de circa 50 meter zijn geplaatst met daartussen om de 15 à 20 meter flexibele schrikdraadpaaltjes. Daar worden de draden op gespannen, waarbij de onderste draad 15 cm boven de grond of het water gespannen wordt. De tweede draad 25 cm boven de eerste draad, enzovoorts. Het schrikdraad moet ook bij dammen en hekken geplaatst worden. Soms is het nodig schapengaas te monteren op damhekken. Er zijn standaardpakketten te koop (bijvoorbeeld Solarfence). De meeste rasters zijn tijdelijk opgezet vóór het broedseizoen en worden in juni of juli weer afgebroken. Dan is het land weer beter bereikbaar en bruikbaar voor het vee. 13.5 Onderhoud rasters en gebieden Door de groei van de vegetatie tegen de stroomdraden kan er stroom weglekken. Alle rasters worden dus zeer regelmatig gecontroleerd. Tijdens de telrondes wordt er ook regelmatig een rondje raster gelopen. Er zijn veel vrijwilligers betrokken bij de controle en onderhoud. De rasters bij agrariërs zijn vaak in eigen beheer uitgevoerd, waarbij er in een aantal gevallen hulp was van vrijwilligers. Er zijn apps (bijvoorbeeld LudaFarm) die de spanning monitoren en een seintje geven als er te weinig spanning op de draden zit. Bij sommige apps kan ook de stroom aan- en uitgezet worden. Over het algemeen wordt er minstens één keer in het seizoen gemaaid om de draden weer vrij te maken en te houden. Draden die in de sloot geplaatst zijn, zijn onderhoudsarmer, maar bij het Landje van Gruijters zorgde een wisselend waterpeil ook voor stroomverlies. In de Wilmkebreekpolder begrazen schapen en later vleeskoeien de percelen rond het omrasterde hooiland. Ook accepteren ze wat stroomverlies in de loop van het seizoen. Om het onderhoud van het raster in de Zandpolder eenvoudiger uit te voeren heeft een medewerker van Landschap Noord-Holland een technische aanpassing gedaan op het raster. Zie kader ‘Opklapbaar raster t.b.v. onderhoud terrein’ op pagina 92. IN DE HEMPOLDER IS DEEL VAN DE GRASLANDEN UITGERASTERD OM PREDATIE TEGEN TE GAAN. 87

 Tabel 13.1. Cijfers vossenrasters Noord-Holland in 2021. Locatie Aantal wildrasters Assendelverveld Noord Bovenkerkerpolder De Hooge Weide, Uitgeest, Castricum en Heemskerk Egmondermeer Egmondermeer Eilandspolder west Hekslootpolder Hempolder Landje van Gruijters Noorder IJ en Zeedijk. Assendelft Oterlekerpolder aan de Huijgendijk Polder Oterleek 88 1 2 7 1 1 1 2 1 1 1 2 1 Beheerder Sinds Omtrek in (km) Agrariër Agrarische Natuurvereniging Noord-Holland Zuid Stichting Agrariër Agrariër Agrariër Vereniging Behoud de Hekslootpolder St. Duurzaam Natuurbeheer Landje van Gruijters Agrariër met vrijwilligers en ANV Agrariër met vrijwilligers Agrariër 2017 Landschap Noord-Holland 2021 4,7 1,2 2018 0,9 2021 2017 1,5 1,8 0,8 4,4 2005 11 Oppervlakte (ha) 11,8 45 96 6 3,9 1,9 54 6 4,5 12 6,9 3,2 ja ja ja, vermoeden vos ja, wel een vos in het raster ja ja Ja 1 raster met 3 wildcamera's 3 wildcamera's ja Ja, 2 stuks vos kraai-achtigen, meeuw-achtige vos vos, kraai-achtigen, hond marterachtige, kraai-achtigen hermelijn, rat, kraaiachtigen 11 93 74 23 13 136 Effectief Wildcamera aanwezig Gesignaleerde predatoren (met de wildcamera) goed, deels verstoord, ja 3 camera's die verplaatst werden huiskat zwarte kraai, kauw, rat, egel, zilvermeeuw Schatting aantal nesten 20 125

Hoofdstuk 13 I Steeds meer Noord-Hollandse weidevogelgebieden onder stroom Locatie Aantal wildrasters Polder Oterleek Purmerland-Noord/Zuidoost Ronde Hoep Uitgeester- en Heemskerkerbroek Varkensland Overleek 1 2 1 1 1 Ver. Harger- en Pettemerpolder 2 Wijderwormer: Zuiderweg Zuid 1 Wilmkebreekpolder 1 Zandpolder te Callantsoog Zeevang Hobrede-Kwadijk Zeevang Hobrede-Kwadijk 3 1 3 Zeevang Middelie-N247-Noord 2 Zeevang GrooteKoog Zeevang Westerweeren Zeevang Westerweeren 1 1 3 Beheerder Sinds Omtrek in (km) Agrariër Agrariër Agrariër Agrariër Agrariër Agrariër Stichting 0,9 3,2 Oppervlakte (ha) 3,9 14,1 50 2,7 3,2 3,3 9,1 2015 Landschap Noord-Holland 2016 Agrariër Agrariër Agrariër Agrariër Agrariër Agrariër 1,2 2,2 3,9 4,8 0,6 2,1 2,9 7 11,7 8,5 16,7 17 1,9 7,6 15 ja ja nee ja ja ja ja Ja nee 1 camera bij een nest buiten raster vos 20 36 vos 148 18 18 37 vos, huiskat, kraai-achtigen, meeuw-achtigen Effectief Wildcamera aanwezig ja ja ja Gesignaleerde predatoren (met de wildcamera) Schatting aantal nesten 23 87 117 1 39 54 89

Hoofdstuk 13 I Steeds meer Noord-Hollandse weidevogelgebieden onder stroom 90 13.6 Resultaten In Noord-Holland zijn er dit jaar minimaal 50 rasters geplaatst, van 45 rasters hebben we meer gedetailleerde gegevens. Alle beheerders geven als voornaamste reden om een raster te plaatsen o.a. de aanwezigheid van de vos en verhoogde predatie uit het verleden aan. De vos is talrijk in het duingebied en rond Amsterdam en van daaruit zijn vossen de rest van Noord-Holland ingetrokken. Alleen op Texel worden geen rasters ingezet bij afwezigheid van vossen. In totaal is er ruim 400 hectare afge rasterd, met vele kilometers draad. Het plaatsen en onderhouden van een raster is een vaardigheid die de beheerders zich eigen moet maken. Landschap Noord-Holland heeft dit jaar een Whats-Appgroep aangemaakt onder de verschillende beheerders en vrijwilligers van de vossenrasters om vragen en ervaringen te kunnen delen. De meeste rasters hebben hun beschermende werk gedaan. In 2 van de 45 rasters is er (vermoedelijke) een vos binnen het raster terecht gekomen. Bij 19 rasters heeft een wildcamera gestaan. Soms vast, soms voor een kortere periode. Er zijn verschillende predatoren op de camera gesignaleerd. De predatoren zijn de vos (in vijf gebieden), zwarte kraaien, verschillende soorten meeuwen, egel, katten en een hond. Dit zegt alleen iets over de aanwezigheid, niet over het effect van de predatoren op de nesten. De effectiviteit van de rasters was overwegend goed, gaven de gebruikers en beheerders aan. In een aantal gebieden is er daarnaast predatie geweest vanuit de lucht door o.a. zwarte kraaien en/of kauwtjes. Het uitkomstpercentage van de legsels is lang niet binnen alle rasters bepaald, in de afgerasterde gebieden worden er overwegend geen nesten gezocht. Van de 551 nesten in NoordHolland waar is aangegeven dat deze beschermd zijn door een vossenraster, is opvallend dat het uitkomstresultaat met slechts twee procent verhoogd is. Veelal wordt met behulp van BMPtellingen, Quick Scan Beheer Monitoring en BTS-tellingen geconcludeerd dat het nest- en broedsucces binnen de rasters hoog was. Met name in vergelijking met de resultaten en dichtheden in het beschermde gebied in de jaren vóór de plaatsing van het vossenraster. 13.7 Rasters dragen bij om weidevogels in stand te houden Het plaatsen, onderhouden en weer opruimen van schrikdraadraster is tijdsintensief en vergt een behoorlijke investering in materialen en manuren. Belangrijk is om de (deel)gebieden goed te monitoren, zodat de resultaten vergeleken kunnen worden met onbeschermde delen. Waarbij structurele inventarisaties van predatoren, met o.a. aandacht voor het gedrag, kunnen helpen om de effectiviteit van de rasters vast te kunnen stellen. De voorlopige resultaten van de rasters zijn positief en leveren een bijdrage om deelpopulaties van weidevogels in stand te houden, met name in die delen waar de dichtheden van weidevogels hoog zijn en beheer en biotoop op orde zijn.

GEBRUIK VAN WILDCAMERA GEEFT INZICHT IN AANWEZIGHEID VAN PREDATOREN. Dit artikel is tot stand gekomen met input van Andries Kamstra, Mark Kuiper, Tom Jongeling, Siebold van Breukelen, Willem Overweg, Jan van Pelt, Johan Stuart, Jos Brouwer, Erwin Schellinger, Jordi Frowijn, Rienk Slings en Martine Bijman (en de leden van de agrarische natuurvereniging Water, Land & Dijken). Nienke Kwikkel is projectleider Boerenland vogels bij Landschap Noord-Holland Literatuur Rebecca A. Laidlaw, Jennifer Smart et al., 2021, Predator management for breeding waders: a review of current evidence and priority knowledge gaps Wader Study 128(1). Teunissen, W., Kampichler C., Majoor F., Roodbergen M., & Kleyheeg E. 2020. Predatieproblematiek bij weidevogels Sovon Vogelonderzoek Nederland. Kleyheeg E., Vogelzang T., van der Zee I. & van Beek M. 2020, Boerenlandvogelbalans 2020. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen / LandschappenNL, De Bilt. Nederland, Nijmegen / LandschappenNL, De Bilt. IN DE HEMPOLDER HEEFT HET RASTER GOED GEFUNCTIONEERD. 91

Opklapbaar raster t.b.v. onderhoud terrein DE PAALTJES ZIJN OMHOOG GEKLAPT: MAAIEN MAAR! Om de broedvogels te beschermen tegen grondpredatoren maakt Landschap Noord-Holland in verschillende natuurgebieden gebruik van elektrische rasters. Één van deze gebieden ligt midden in het poldergebied tussen Callantsoog en Groote Keeten en tussen de Nollen van Abbestede en de Noordduinen: de Zandpolder. De Zandpolder is aangelegd in verschillende fases. Bij de inrichting de Zandpolder is vooral rekening gehouden met broedende kustvogels. Zo zijn er in Zandpolder fase 3 een aantal schelpeneilanden gemaakt die vele visdiefjes en kokmeeuwen gebruiken als broedplaats. Ook op de oevers van Zandpolder fase 2 broeden soorten zoals tureluurs, kluten, scholeksters bontbekplevieren en kleine plevieren. In de graslanden van Zandpolder fase 2 broeden kieviten en grutto’s. Sinds de aanleg van Zandpolder fase 3 wordt gebruik gemaakt van een elektrisch raster om de broedvogels en hun nesten te beschermen. Na een aantal jaar was dit raster hoog nodig aan vervanging toe. Landschap Noord-Holland is toen gaan kijken naar een type raster dat predatoren goed buiten weet te houden, maar ook makkelijk is in onderhoud van het terrein zoals maaien. Door contact tussen draden en het hoge gras loopt de elektrische spanning terug en is frequent maaien noodzakelijk. Zo is Landschap Noord-Holland met een raster gekomen dat gebruik maakt van paaltjes die op te klappen zijn. Hierdoor kan er makkelijk en snel onderdoor gemaaid worden om verstoring in het gebied te minimaliseren. 92

IMPRESSIE NIEUWE TYPE RASTER (ONTWERP JORDI FROWIJN), OPKLAPPEN VAN DE PAALTJES. CLOSE-UP RASTERPAALTJE. Jordi Frowijn: “Voordat er gemaaid gaat worden, zetten we de paaltjes omhoog. Vervolgens maaien we met een ruwterreinmaaier het grootste gedeelte van de vegetatie weg. Het laatste beetje gras wordt met de bosmaaier gemaaid en de paaltjes worden weer ingeklapt. Inmiddels gaan we het derde seizoen in en de resultaten zijn heel goed! Het maaien gaat meer dan twee keer zo snel ten opzichte van het oude raster. Voor zover bekend, heeft er sinds er dit type raster wordt gebruikt, geen enkele vos het gebied weten te betreden. Hierdoor zijn de broedresultaten zeer goed en zijn er vele jonge vogels vliegvlug geworden en daar gaat het om.“ 93 MAAIEN MET DE BOSMAAIER.

Hoofdstuk 14 Kneu, een kleine vinkensoort FRANK VISBEEN 14.1 Kennismaking De kneu is een kleine vinkensoort. Een mannetjes kneu is in het voorjaar een lust voor het oog met een fraaie karmijnrode borst en bovenkant van zijn kop. Als de vogel gaat zingen is het dubbel genieten. De zang kent prachtige trillers en fluittonen. Vrouwtjes en onvolwassen vogels hebben een zwak gestreepte borst en kruin en hebben geen rood in het verenkleed. De kneu vliegt vaak in groepjes met golvende vlucht, druk kwetterend. Het is een echte zaadeter en gedijt het best op plaatsen met veel kruiden en grassen. Vroeg in de lente zijn vogelmuur, veldkers, vroegeling en varkensgras belangrijke voedselbronnen, later ook paardenbloem, brandnetel, distel en kaardenbol. Naast dit soort wilde plantensoorten, foerageren ze ook op cultuurgewassen als koolzaad, mosterzaad en lijnzaad. Ook de nestjongen eten uitsluitend zaden. 14.2 Nesten het liefst in doornige struiken Vanaf half april tot eind juli, broedt de kneu, meestal tussen eind april en half juni. Heeft twee tot drie broedsels per jaar met meestal vier tot zes eieren. De broedduur is twaalf tot dertien dagen. Ze bouwen het nest vaak in laag en middelhoog struweel met uitstekende takken, liefst in doornige struiken, niet te dicht en niet te open. Plaatselijk ook in boomgaarden. Kneuen broeden graag in semi-koloniaal verband. Ze zijn niet erg territoriaal en hebben soms meerdere nesten in een struik. De jongen zitten twaalf tot zeventien dagen in het nest. Na het uitvliegen, krijgen ze nog een tijdje begeleiding van de ouders. 94 VOLWASSEN MANNETJE KNEU MET KARMIJNRODE BORST.

DE JONGE KNEUEN DOEN ZICH TE GOED AAN ZADEN. IN NAJAAR EN WINTER KAN JE GROTE GROEPEN KNEUEN ZIEN OP VOEDSELRIJKE PLEKKEN. Het talrijkst zijn kneuen in de duinen en in akkerbouwgebieden met hagen, maar ze broeden ook op plekken met jonge aanplant, oude struikheide met opslag en soms in stedelijke bebouwing. Vanuit de liefst doornige struiken, ondernemen kneuen in kleine groepjes voedselvluchten van soms drie kilometer naar plekken met een rijk aanbod aan zaden. Vanaf juli vormen zich groepen op voedselrijke plekken. 14.3 Via Zuidwest-Frankrijk naar Spanje en Marokko Na het broedseizoen, vanaf half september, begint de najaarstrek tot eind oktober met een piek rond half oktober (geschat maximum doortrek 50.000-200.000). In Nederland broedende kneuen trekken via Zuidwest-Frankrijk weg naar Spanje en Marokko. Ook worden in Nederland doortrekkers uit Engeland, Duitsland en Noord-Europa waargenomen. Kneuen zijn het hele jaar door in Nederland aan te treffen. Overwinteraars foerageren vaak in groepen in open en half open landschappen op ruderale terreinen en onkruidrijke graan stoppels (geschat maximum in winterperiode 2013-2015: 25.000-40.000). De voorjaarstrek begint ongeveer half maart en loopt tot begin mei, met een piek rond half april. Ze trekken meestal overdag met tussenstops in grote groepen langs de kust en andere plekken. 14.4 Spreiding In Noord-Holland is de kneu redelijk wijd verspreid met de hoogste dichtheden in de duinstrook waar de soort voldoende voedsel vindt in de lage kruidenvegetatie en geschikte struwelen om in te broeden zoals duindoorns en meidoorn. Ook op geheel Texel, West-Friesland, Wieringen, de Westelijke Zaanstreek en Westelijke Havengebied, is de soort aan te treffen. Duidelijk lagere aantallen vinden we in de open poldergebieden. In de trektijd en winter worden groepen kneuen soms waargenomen in (akkerbouw) gebieden waar veel voedsel beschikbaar is. 14.5 Polulatie neemt toe De aantallen kneuen in bos, heide en duin zijn sinds midden jaren zeventig met minimaal 35-50 procent teruggelopen. In agrarisch cultuur landschap is sprake van een afname van mogelijk meer dan 95

Hoofdstuk 14 I Kneu, een kleine vinkensoort Kneu - Linaria cannabina broedvogels dichtheid 2013-2015 Kneu - Linaria cannabina broedvogels relatieve verandering 2013-2015 96  Figuur 14.1. Dichtheidskaart 2013-2015. Deze kaart is gebaseerd op de Vogelatlas van Nederland (Sovon 2018). Weergegeven is de relatieve dichtheid per vierkante kilometer.  Figuur 14.2. Het verschil in relatieve dichtheden km-hok presentie tussen 1998-2000 en 2013-2015 (bron: Sovon 2018).

DE LAATSTE TIEN JAREN NEMEN DE AANTALLEN KNEUEN GELUKKIG WEER TOE. 60 procent in de periode vanaf 1990. De huidige populatie bedraagt hooguit een kwart van die anno 1960. De laatste tien jaren stabiliseren de aantallen en treedt licht herstel op. In Noord-Holland zien we in de periode voor 1990 een sterke afname gevolgd door een min of meer stabiele ontwikkeling. Buiten het duingebied is de soort na 1990 afgenomen zoals in West-Friesland, tussen Schagen en Alkmaar, Laag Holland en delen van Gooi en Vechtstreek. De laatste tien jaar nemen de aantallen weer toe en die ontwikkeling past in het landelijk beeld. In de periode 2013-2015 schatte men de landelijke populatie op circa 30.000-50.000 broedparen. Voor Noord-Holland dateert de laatste schatting uit de periode 2005-2009 en die bedroeg 3.000-4.000 broedparen. Rond 1990 werd het aantal broedparen in onze provincie nog geschat op 4.500-6.000. 14.6 Natuurontwikkeling De nog altijd doorgaande intensivering van de landbouw, die vooral ongunstig is vanwege onkruid en insectenbestrijding, heeft het boerenland voor de kneu minder aantrekkelijk gemaakt. De toegenomen aandacht voor natuur in akkergebieden heeft een positieve rol. Mogelijk profiteert de soort ook van natuurontwikkeling waar pioniervegetaties voedsel bieden en struwelen en struiken broedplekken. Kneu - Broedvogeltrend - Noord-Holland 160 140 120 100 60 80 40 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020  Figuur 14.3 Trend van de kneu als broedvogel in Noord-Holland. Deze grafiek is gebaseerd op het Meetnet Broedvogels (BMP). Weergegeven is de jaarlijkse index van de broedpopulatie t.o.v. 1990 en de standaardfout. © NEM (Sovon, RWS, CBS, provincies) 97 index

Hoofdstuk 14 I Kneu, een kleine vinkensoort 14.7 Meer voedsel en voorkeur voor doornige struwelen Van groot belang is dat de vogels jaarrond voldoende voedsel kunnen vinden. Het zijn vooral de akkerbouwgebieden waar meer kansen liggen. De toegenomen aandacht voor akkerrandenbeheer en wintervoedselveldjes ten behoeve van de natuur kan voor de soort aantrekkelijk voedselaanbod bieden. Bij nieuwe aanplant langs wegen en op boerenerven kan je ook rekening houden met de soort. Plant bij voorkeur (doornige) struwelen zoals meidoorn aan. Laat in overhoekjes de bramen bij voorkeur staan. Ook boomgaarden kunnen een gunstig broedbiotoop bieden. Literatuur Ottens, H.J., Meetnet Agrarische Soorten. Jaarboek Boerenlandvogels 2021. Scharringa, C.J.G., Ruitenbeek W. & Zomerdijk P.J. 2010. Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels 2005-2009. Samenwerkende Vogelwerkgroepen Noord-Holland, Landschap Noord-Holland, Heiloo. Sovon Vogelonderzoek Nederland 2018. Vogelatlas van de Nederlandse Broedvogels, wintervogels en 40 jaar verandering. Kosmos Uitgevers, Utrecht Antwerpen. www.vogelatlas.nl/atlas/soorten/soort/12590/B/ext26 Website Vogelbescherming Nederland en van Sovon Vogelonderzoek Nederland. Frank Visbeen is Afdelingshoofd Onderzoek & Advies bij Natuurlijke Zaken 98 AKKERRANDENBEHEER LEVERT VOOR DE KNEU MEER VOEDSEL OP.

Uitgave Landschap Noord-Holland, december 2021 Redactie Dorien Hoogeboom, Nicole Lankhorst, Nienke Kwikkel, Wim Tijsen & Frank Visbeen Financiering Provincie Noord-Holland Nationale Postcode Loterij Coverfoto’s Voorzijde: D. Peskens/NIS Foto: Gruttokuiken Achterzijde: M. van Kammen/NIS Foto: Grutto Vormgeving Opzet, Santpoort-Zuid www.boerenlandvogels.nu Pagina 4 5 7 9 10 11 13, 14, 19 25 27 29, 32, 35 36 37 39 40 42 43 44 58, 59 60 Fotografen H. Brinks M. Brouwer/NIS H. van Bruggen Nature in Stock (B), P. Friskorn/NIS (O) W. Overweg B. Ooms (L), J. Visser(R) W. Tijsen M. van Kammen/NIS P. Vester T. Hoogeveen J. Rotteveel D. Peskens/NIS (B), W. Doorn-Meijne (LO), W. Tijsen (RO) K. de Jager H. Post J. de Jong J. de Jong (O), D. Usher/NIS (B) W. Doorn-Meijne 48, 51, 54, 55, 56 D. Melman 57 M. Schaefer (B), M. Stam (O) M. Stam-Kenter Boven: K. Leek Onder: F. Naber 61 62 63 64 65 66 67 68 72 73 74, 75 77 78, 79 86 87, 91 92, 93 94 95 97 98 Legenda: B: boven, O: onder, L: links, R: rechts, RO: rechtsonder, LO: linksonder L. Kelder D. Peskens/NIS (L), O. Steendam (R) H. Glader/NIS L. Kelder M. Schaefer (B), H. van Bruggen (LO), T. Baas (RO) H. Brinks M. Schaefer (LB), H. Brinks (RB), W. Soestbergen/NIS (O) J. Sleurink/NIS (L), N. van Kappel/Buiten-Beeld (R) D. Pasman/Buiten-Beeld (B), M. Schaefer (O) W. Pattijn/Buiten-Beeld W. Tijsen H. Vos K. de Jager 80, 81, 82, 83 W. Tijsen 85 R. Hovinga M. Frowijn Dutchphoto M. Frowijn W. Doorn-Meijne M. Geven/Buiten-Beeld (L), W. Pattyn/Buiten-Beeld (R) E. Stevens (L), J. Sleurink (R) M. Schuurman 99

Samen maken we Noord-Holland mooier. Doet u ook mee? Stichting Landschap Noord-Holland Postbus 222 1850 AE Heiloo Tel. 088-00 64 400 info@landschapnoordholland.nl www.landschapnoord holland.nl

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
Home


You need flash player to view this online publication