36

Hoofdstuk 4 Broedsucces van grutto’s op basis van kleurringdichtheden HANS SCHEKKERMAN 4.1 Meten broedsucces De belangrijkste oorzaak voor de voortdurende afname van de grutto is een ontoereikend broedsucces. Beschermingsmaatregelen richten zich dan ook vooral op het verhogen hiervan. Wie wil weten of de maatregelen effect hebben, wil dus het broedsucces meten. Maar dat is extra lastig bij een nestvlieder als de grutto, waarbij families zich flink kunnen verplaatsen en kuikens vaak verborgen blijven in het hoge gras. Een precies beeld krijg je alleen door het intensief volgen van gekleurringde, of liefst, van zenders voorziene broedparen. Dat vergt veel inspanning dat het moeilijk is om dit op grote schaal te realiseren. Een minder tijdrovende aanpak zijn de ‘alarmtellingen’. Waarbij op een goed moment in de kuikenperiode gruttoparen die door hun alarm de aanwezigheid van kuikens verraden, worden geteld. Door dit aantal te delen door het totale aantal broedparen in het getelde gebied ontstaat een ruwe maat voor het broedsucces; Bruto Territoriaal Succes (BTS). ‘Bruto’, omdat meestal onduidelijk blijft hoeveel kuikens de alarmerende paren hebben en hoeveel daarvan de rest van de kuikenperiode overleven tussen de telling en het moment waarop ze feitelijk kunnen vliegen. Variatie in de uitkomstkansen van legsels en de overleving van kuikens tot aan het telmoment komt er wel tot in uitdrukking. 36 EEN JONGE VLIEGVLUGGE GRUTTO MET KLEURRINGEN. 4.2 Kleurringdichtheid Sinds 2012 wordt het broedsucces van Nederlandse grutto’s ook nog op een andere manier geschat. Deze schatting maakt gebruik van het feit, dat op verschillende plekken in het land (oudere) gruttokuikens van kleurringen worden voorzien en dat de jonge grutto’s zich na de broedtijd, voor ze naar Afrika vertrekken, concentreren op pleisterplaatsen. Dit zijn meestal plekken met ondiep water zoals plas-drassen, grootschalige moerassen en rivieruiterwaarden. In Noord-Holland zijn ook geïnundeerde bollenvelden en tijdelijk onder water gezette akkers in gebruik bij zowel jonge als volwassen grutto’s. Op die pleisterplaatsen mengen gekleurringde jonge grutto’s zich tussen hun ongeringde soortgenoten. Vrijwilligers kunnen feitelijk alleen met telescoop zorgvuldig alle poten afkijken. Zo bepalen zij welk aandeel van de juvenielen kleurringen dragen. Het totale aantal jongen dat eerder was gekleurringd, gedeeld door de waargenomen kleurringdichtheid, geeft voor dat jaar een schatting van het totale aantal gruttojongen dat in Nederland is uitgevlogen. Deze

37 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication