94

Hoofdstuk 14 Kneu, een kleine vinkensoort FRANK VISBEEN 14.1 Kennismaking De kneu is een kleine vinkensoort. Een mannetjes kneu is in het voorjaar een lust voor het oog met een fraaie karmijnrode borst en bovenkant van zijn kop. Als de vogel gaat zingen is het dubbel genieten. De zang kent prachtige trillers en fluittonen. Vrouwtjes en onvolwassen vogels hebben een zwak gestreepte borst en kruin en hebben geen rood in het verenkleed. De kneu vliegt vaak in groepjes met golvende vlucht, druk kwetterend. Het is een echte zaadeter en gedijt het best op plaatsen met veel kruiden en grassen. Vroeg in de lente zijn vogelmuur, veldkers, vroegeling en varkensgras belangrijke voedselbronnen, later ook paardenbloem, brandnetel, distel en kaardenbol. Naast dit soort wilde plantensoorten, foerageren ze ook op cultuurgewassen als koolzaad, mosterzaad en lijnzaad. Ook de nestjongen eten uitsluitend zaden. 14.2 Nesten het liefst in doornige struiken Vanaf half april tot eind juli, broedt de kneu, meestal tussen eind april en half juni. Heeft twee tot drie broedsels per jaar met meestal vier tot zes eieren. De broedduur is twaalf tot dertien dagen. Ze bouwen het nest vaak in laag en middelhoog struweel met uitstekende takken, liefst in doornige struiken, niet te dicht en niet te open. Plaatselijk ook in boomgaarden. Kneuen broeden graag in semi-koloniaal verband. Ze zijn niet erg territoriaal en hebben soms meerdere nesten in een struik. De jongen zitten twaalf tot zeventien dagen in het nest. Na het uitvliegen, krijgen ze nog een tijdje begeleiding van de ouders. 94 VOLWASSEN MANNETJE KNEU MET KARMIJNRODE BORST.

95 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication