23

Vooralsnog is er weinig overtuigend bewijs voor de relevantie van het matchen van coach en coachee op basis van achtergrond en eigenschappen Ook andere onderzoeken lijken erop te wijzen dat matching op basis van achtergrond, zoals werkervaring, of eigenschappen, zoals persoonlijkheid, niet per definitie leidt tot betere uitkomsten. Wel zijn er een aantal onderzoeken die laten zien dat matching specifiek op basis van geslacht voordelig kan zijn, zoals het onderzoek van Toegel en Nicholson uit 2005. Dit onderzoek liet zien dat coachees die werden gecoacht door iemand van hetzelfde geslacht positievere feedback ontvingen van hun leidinggevende dan coachees die een coach hadden van een ander geslacht dan zijzelf. Volgens de onderzoekers zou dat in lijn zijn met de ‘similarity-attraction’paradigma: mensen die op elkaar lijken zouden elkaar beter begrijpen. Concluderend is er vooralsnog weinig overtuigend bewijs voor de relevantie van het matchen van coach en coach op basis van achtergrond en eigenschappen, hoewel sommige resultaten wijzen op de mogelijke voordelen van matching op basis van geslacht. Matching van seksuele oriëntatie Maar hoe zit dat bij een specifieke doelgroep: LHBTQIA+? Hebben zij wellicht meer baat bij matching op basis van achtergrond en eigenschappen dan de algemene groep coachees waar we het eerder over hadden? Is matching op bijvoorbeeld seksuele oriëntatie zinvol, omdat het hier gaat om een doelgroep die vaak te maken krijgt met stereotypes en vooroordelen? Omdat onderzoek naar dit onderwerp binnen coaching helaas nog niet voorhanden is, kijk ik naar het best beschikbare bewijs in vergelijkbare vakgebieden: therapie en counseling. Hoewel het dan natuurlijk om een andere vorm van begeleiding gaat, zijn resultaten uit deze vakgebieden al eerder toepasbaar gebleken op coaching en kunnen we daar vaak eerste aanwijzingen vinden. Zo onderzochten Jones en haar collega’s in de jaren 90 welke eigenschappen en kenmerken van de therapeut voorspellend waren voor de ervaren effectiviteit van de therapie bij 600 cliënten die ofwel lesbisch,homoseksueel of biseksueel waren. Cliënten werd gevraagd naar onder andere het geslacht van de therapeut en diens seksuele oriëntatie. Ook werd cliënten gevraagd om aan te geven hoeveel voordeel ze hadden ervaren van de therapiesessies. Jones en collega’s gingen vervolgens na of bepaalde eigenschappen van de therapeut voorspellend waren voor een hoger ervaren voordeel van de therapie. De resultaten laten zien dat cliënten meer voordeel ervaarden van de therapie wanneer de therapeut een vrouw was (ten opzichte van een man), en wanneer de therapeut homoseksueel was (ten opzichte van heteroseksueel). Hoewel niet werd gekeken naar de exacte matching van seksuele oriëntatie in deze studie (er werd bijvoorbeeld niet gekeken of homoseksuele mannen de sessies met een lesbische therapeute als effectiever ervaarden dan sessies met een homoseksuele therapeut), lijken de resultaten wel te wijzen op de relevantie van matching op het gebied van seksuele oriëntatie. Ook bij deze studie werd overigens gevraagd naar subjectieve ervaringen van de effectiviteit van de therapie en werd niet gekeken naar daadwerkelijke uitkomsten. Een wat ouder onderzoek onder lesbische vrouwen uit 1975 van Brooks laat vergelijkbare resultaten zien. Aan het onderzoek deden 675 lesbische vrouwen mee die een aantal vragen beantwoordden over hun therapeut en in welke mate zij de therapie behulpzaam vonden. Ook uit dit onderzoek kwam dat de ervaren behulpzaamheid van de therapie groter was wanneer de therapeut een vrouw was (zowel lesbisch als heteroseksueel) dan wanneer de therapeut een heteroseksuele man was. De resultaten lijken er op te wijzen dat lesbische vrouwen baat kunnen hebben bij matching op het gebied van geslacht maar niet per se seksuele oriëntatie. De verschillen tussen 23

24 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication