30

30 KLIMAATBESTENDIG BOUWEN IN BEEKLANDSCHAPPEN PRINCIPE MAATREGEL 3: WERKEN VANUIT EEN SYSTEEMBENADERING De kunst is om het watersysteem van het beekstelsel in een groter verband samen met de overige waterketens te bestuderen, zoals in Sint-Oedenrode is gedaan (zie Watersysteemvisie Sint-Oedenrode). Het beekstelsel bestaat uit een brongebied, boven- en middenlopen op de flank, en laaglandbeek (beekdal) in de benedenloop. Belangrijk is te onderkennen op welke plek/hoogte in het beeksysteem de gebiedsopgave van de stadrand ligt. De opgave in de stads- en dorpsrandzone moet altijd in een groter verband bekeken worden omdat water onderdeel is van meerdere waterketens, bijvoorbeeld stedelijk water, agrarisch water en bedrijfswater. Er zijn kansen op deze manier voor het versterken van de identiteit van de stadsrandzone, door de stadrand in te zetten als belangrijk onderdeel van het stedelijk watersysteem. De stedelijke randzones kunnen direct ook weer dienen als waterbuffers in droge periodes, om het water en de groengebieden in de stad van water te voorzien. Deze belangrijke functie van de stadsrandzone wordt nog te weinig onderkend. Door de wederkerige relatie van waterconservering in de omgeving van het stedelijk gebied ten behoeve van tegengaan van verdroging in de zomer in het bewoonde gebied, ontstaat ook een noodzaak als gemeente om ruimte te claimen in de stadrandzone, die direct ook klimaatrobuust is. Elke beek kent zijn eigen karakteristiek. Wat bovenstrooms gebeurt heeft direct invloed op gebieden benedenstrooms. Om een veerkrachtig en robuust systeem te ontwerpen dienen we invloeden en karakteristieken van de beek goed te begrijpen. We zoeken antwoorden op vragen als: “Ligt het plangebied in de boven- midden- of benedenloop van een beeksysteem? Is de beek regenwater of grondwater gevoed? Wat zijn de invloeden bovenstrooms op waterhoeveelheid en waterkwaliteit, bijv. agrarische gebieden, verstedelijkte gebieden of natuurgebieden? Ook de locatie in het beek segment is van belang voor de inzet van ruimtelijke middelen om water vast te houden en te conserveren. In de bovenloop denken we veel meer aan meestroommoerassen of beekbegeleidende bossen, laken en vloeiweides, terwijl benedenstrooms meer aan drasse inundatiegebieden en natte bossen. De middenloop kenmerkt zich met poelen, rabattenbossen en vijvers. Figuur 12: Kleinschalige maatregelen in beeksystemen. Dood hout aanbrengen of laten liggen in een watergang draagt bij aan de structuur van de watergang en daarmee de biodiversiteit. Bovendien kan het uitnodigen tot ‘spelen met water’, waarbij de waterkwaliteit dan wel toereikend dient te zijn. Figuur 13: Op oude kaarten uit de 19e eeuw zien we ook hoe langs de flanken van beekdalen slootjes waren aangelegd, waarmee water werd verzameld om de graslanden langs de beken te bevloeien (Kok et al., 2007). Rechts een hedendaagse toepassing van een vloeiveld.

31 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication