43

KLIMAATBESTENDIG BOUWEN IN BEEKLANDSCHAPPEN 43 door slecht doorlatend leem en kleischotten. Dit heeft geleid tot stagnatie van grondwater en ijzeroervorming. Deze gebieden worden de wijstgronden genoemd. Dit zijn gronden met een speciale vorm van kwel onder invloed van de breuklijn. Hoger gelegen moerassige gronden op de Peel-Maashorst en lager gelegen droge gronden in de slenk zijn hiervan het gevolg. De theorieën over het ontstaan van de Brabantse beken zijn verschillend. Of het nu gaat om natuurlijke afvoersystemen die in de loop van de tijd een dalvorm hebben uitgesleten, of om door mensenhanden aangelegde systemen, bedoeld om kwelwater af te tappen en te verdelen over de veengronden: feit is dat er al heel lang een aantal min of meer slingerende waterlopen in het studiegebied liggen. Uit onderzoek (Candel, 2020) blijkt ook dat de geomorfologische ondergrond bepalend is voor de gedragingen en verscheidingsvorm van onder andere de meandering van de beek. In deze rapportage bekijken we twee beeksystemen, het Dommel systeem en het systeem van de Aa. Dit zijn de beeksystemen waar de casus gebieden Theereheide en Veldstraat in liggen. Dat betekent dat we het systeem van de Raam hier buiten beschouwing laten. Boeren en buitenlui Dekzandruggen, vlaktes, leem, veen en beken vormen samen een uiterst complex patroon, dat onder invloed van de mens nog ingewikkelder werd. De wijze van omgaan met water bepaalde het gebruik van het landschap, er ontstond geen bouwland zonder ontwateren en afwateren. Op wat hogere, maar toch vochtige plekken in het landschap werden bouwlanden aangelegd. Deze gronden lagen op de flanken van de beekdalen van de Dommel en de Essche Stroom, én langs de noordflank van de Midden Brabantse Dekzandrug, in het dal van de Aa. Aanvankelijk ging het om kleine, vaak geïsoleerde akkers, afgewisseld met weilanden op de nattere gronden. Bij de akkers lagen één of soms meerdere boerderijen. Op de daarvoor gunstige plaatsen groeiden deze akkers in de loop van de tijd aan elkaar en tijdens de agrarische hoogconjunctuur vanaf het einde van de 18e eeuw werden ze op grote schaal opgehoogd met potstalmest en ontstonden de grote akkercomplexen zoals de Theereheide bij Michielsgestel. De gehuchten bij deze grote akkers groeiden uit tot grotere dorpen. Het areaal bouwlanden stond altijd in een strikte verhouding met de hoeveelheid grasland. Hoe meer gras, hoe meer stuks vee. Hoe meer vee, hoe meer mest. Hoe meer mest, hoe hoger de opbrengst van de akkers. Graslanden werden aangelegd op de veenbodems die waren ontstaan in de (geïsoleerde) lagere delen in het landschap. Door ze iets te ontwateren en te bevloeien konden de in de loop van vele eeuwen vastgelegde voedingsstoffen worden gemobiliseerd. Hiertoe groef men ingenieuze stelsels van watergangen (beken en laken), bouwde men stuwen en tapte warm en basenrijk kwelwater af om dit over het land te leiden. Het grasland in de beekdalen leverde de boer ook slibrijke grasplaggen op voor zijn akkers. Water dat niet welkom was, bijvoorbeeld zuur water afkomstig van heidevelden werd tegengehouden door de aanleg van dammen. De grootste arealen grasland waren te vinden in de dalen van de Dommel en de Essche Stroom en in het dal van de Aa. De dekzandvlakten zijn de plekken die het laatst ontgonnen zijn. Hier lagen heidevelden, vaak heel nat. Ze werden begraasd door vee en er werden plaggen gestoken als strooisel voor de potstallen. Samen met de mest kwam dit uiteindelijk op de akkers terecht. Toen de noodzaak van dit gebruik verdween, werden deze gebieden vanaf het einde van de negentiende eeuw ontgonnen en ofwel als bos of als rabattenbos ingericht, ofwel als landbouwgebied. De droge heidevelden op de dekzandruggen zijn in de negentiende en twintigste eeuw, met uitzondering van de Kampina, veelal bebost. De activiteiten van de boeren en buitenlui heeft geleid tot een ooit heel gevarieerd landschap. Een variatie die was gebaseerd op de enorme afwisseling in de eigenschappen van de ondergrond. De gevarieerdheid van het landschap maakte die ondergrondse eigenschappen bovengronds zichtbaar. Ruilverkavelingen, diepe ontwatering, het vlak schuiven van “oneffenheden” en het rechttrekken van beken en wegen heeft veel van die variatie tenietgedaan. Toch zijn er in grote lijnen nog steeds duidelijk verschillen te ontdekken, bijvoorbeeld tussen het agrarische landschap langs de Midden Brabantse dekzandrug en dat langs de Dommel en de Essche Stroom. Op hun beurt verschillen deze weer wezenlijk van het agrarische landschap van de jonge heideontginningen.

44 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication