project 1: Gebakken aarde Als paddenstoelen schoten de baksteenfabrieken in de 19e eeuw uit de grond in het rivierengebied. Vele gezinnen kregen daardoor een broodwinning. Maar het geld werd zuur verdiend door de abominabele werkomstandigheden. Hieronder volgt een beschrijving van het werk van de vrouwen op de steenoven. “De werktijd voor vrouwen en kinderen was ongeregeld. Zo kwamen de vrouwen meestal vanaf 07.00 uur gedurende een paar uren stenen opzetten Ontwikkeling relicten baksteenindustrie in combinatie met musea en bijzondere natuur Koppeling baksteenindustrie met natuur en landschap De Ooipolder, Duffelt en de Rijnstrangen Oud-Zevenaar/Bijlandt lenen zich voor koppeling met natuur en landschap vanwege hoge en dichtbij elkaar gelegen concentraties van kleiputten, steenfabrieken en gerelateerde ovens, dammen, tichelsporen enzovoort. De baksteenindustrie in deze streek kende een eerste grote bloei in de Romeinse tijd. In de late middeleeuwen – vermoedelijk de vijftiende eeuw – kwam ze opnieuw tot ontwikkeling. Bij onderzoek in de buurt van het kasteel in Hernen zijn sporen gevonden van veldovens uit die tijd. Voor dit project kan aansluiting worden gezocht met de Stichting van Steen en Natuur in Ooij, Museum Mooi Nederland in Beek Ubbergen en de Panoven in Oud-Zevenaar. Zij houden zich al met dit thema bezig. De genoemde locaties en de beide musea zouden naar elkaar kunnen verwijzen en elkaars programma’s kunnen aanvullen, zodat ze samen het complete verhaal vertellen. De programma’s zouden kunnen worden aangevuld met aandacht voor de maatschappelijk implicaties van de baksteenindustrie; de steenfabriek had als grote werkgever immers een behoorlijke impact op het sociale leven in de regio. Bijzondere natuur rond oude kleiputten Door de baksteenindustrie zijn gebieden met een hoge natuurpotentie ontstaan. Neem de vele kleiputten die verspreid over de Ooijpolder liggen. Dit bleek eind jaren ‘80 voor de Grauwe gans, die al decennia lang als broedvogel was verdwenen was uit Nederland als broedvogel, een uitstekend broedgebied. De kleiputten fungeren als ideaal broedgebied waar ongestoord gebroed kan worden en waar de jongen veilig kunnen opgroeien. De aangrenzende akkers en graslanden vormen een goede foerageerplaats waar veel voedsel te halen is voor deze grote vogels. De Ooijpolder is een van de eerste en belangrijkste gebieden geweest waar deze soort zich als broedvogel gevestigd heeft. Inmiddels zijn er alleen in de Ooijpolder al vele honderden broedparen aanwezig en heeft de soort zich goed verspreid over de rest van het land. In de herfst en winter overwinteren er ook grote aantallen kolganzen. Sinds enkele jaren is er nog een spectaculaire nieuwkomer aanwezig: de grote zilverreiger. Zeldzaam bostype: kolenbrandersbos Een ander voorbeeld is Kolenbranderbos in de Millingerwaard waarin hout geteeld werd als brandstof voor de steenovens). Het Kolenbrandersbos is een erg interessant bostype. Het wordt het zogenaamde ‘hardhoutooibos’ genoemd, omdat het bestaat uit langzaam groeiende harde houtsoorten zoals Zomereik, Es, Zoete Kers en Fladderiep. Vroeger moet dit veelvuldig voorgekomen zijn in het rivierengebied, tegenwoordig is dit erg zeldzaam. Opvallend zijn ook de forse bosranken (Clematis) die als een soort lianen aanwezig zijn in dit bos, waardoor het nog meer een oerboskarakter krijgt. Het bos is een van de weinige restanten die we nog kennen in Nederland met dit bostype. Erg bijzonder in dit bos zijn ook de vele bijzondere en zeldzame kruidsoorten die hier voorkomen zoals maartsviooltje, moeslook, besanjelier en rivierkruiskruid. Ook komen er bijzondere vogelsoorten voor als nachtegaal en appelvink. Staatsbosbeheer is bezig Canadese Populieren te verwijderen zodat het gehele bos zich weer kan ontwikkelen tot een oerbos. Masterplan Dijk & Kolk 27 en gingen dan naar huis, om ’s middags weer een paar uur terug te komen. Het was aangenomen werk. Het opzetten was echter beslist geen licht werk.. De vrouw moest op de baan bukken om een vijftal op hun kant staande stenen bijeen te schuiven, deze dan op te beuren en met de nog vrije hand een zesde steen meenemen, dan naar de haaghut lopen, aldaar op een verhoging van 20-35 centimeter stappen en daarna de stenen keurig één na één opstapelen. Weer terug naar de baan en het proces herhaalde zich nog vele malen. Al bukkend, beurend, lopend en heffend moest de vrouw de gedroogde stenen met een totaalgewicht van circa achttien kilogram verplaatsen van de baan naar de steentas. En dat gedurende zeven tot tien uren per dag. De arbeid die de vrouw verrichtte, werd in feite nog verzwaard, omdat zij haar huishoudelijke bezigheden bij stukjes en beetjes tussen de fabrieksarbeid door moest doen”. Uit: “Twee eeuwen Gelderse bakstenen. De baksteenfabricage in Gelderland in de negentiende en twintigste eeuw”
28 Online Touch Home