BIJLAGE kade zn. ‘oeverwal’ Onl. misschien al in de plaatsnaam Cadesand ‘Cadzand (Zeeland)’ [1111–15; Künzel]; mnl. in de eigennaam van cadewerve [1248–71; VMNW], dan kade ‘oeverwal’ in dese voorgen. waterganck, kade ende opstal [1360; MNW opstal], zonder -dkaey [1413; MNW regel], kae [1457; MNW]. Ontleend aan een Keltisch woord voor ‘haag, afscheiding, omheining’: Proto-Keltisch *kajo- < *kagjo-, waaruit zijn ontstaan: Welsh cae, Oudiers cai, Oudbretons caie en Gallisch caio. Verwant met haag. De d als vervanging van de j tussen klinkers is een van de oudste voorbeelden van hypercorrectie van veronderstelde d-syncope, zoals in de 16e en 17e eeuw bijv. ook vloeden hypercorrect voor vloeien. Traditioneel wordt het Frans als tussenstap beschouwd, op grond van een middeleeuwsLatijnse vindplaats van de afleiding caiagium ‘belasting om aan een kade te mogen aanmeren’ [1167; Du Cange] en Oudfrans kay ‘oeverwal aan een rivier’ [1311; Rey], kai ‘los- en laadkade in een haven’ [1360–1400; Dauzat] (Nieuwfrans quai). Schrijver (1999) veronderstelt voor het Nederlands echter rechtstreekse ontlening aan het Keltisch; het Franse woord, in de oudste vindplaatsen alleen nog Noord-Frans (Picardisch, Waals), zou dan juist aan het Oudnederlands ontleend zijn, zoals zovele oude West-Germaanse ontleningen in het Frans. De dateringen spreken dit niet tegen, zelfs al zou Cadesand niets met kade te maken hebben: van het genoemde Latijnse woord is immers niet uit te maken of het teruggaat op een Frans, een Germaans, of rechtstreeks op een Keltisch woord, en de Franse en de zekere Nederlandse dateringen (1311 resp. 1360) ontlopen elkaar te weinig om conclusies uit te trekken. Een ander argument van Schrijver is gebaseerd op de betekenisovergang van ‘afscheiding’ naar ‘oeverwal’, die in het Keltisch nog niet voorkomt en wrsch. verbonden moet worden met kustgerichte activiteiten, waarvoor het Oudnederlands meer in aanmerking komt dan het Noord-Frans. Engels quay < Middelengels key(e) [14e OED], Duits Kai [17e eeuw; eeuw; Pfeifer] en equivalenten in de Scandinavische talen zijn ontleend via het Frans resp. het Nederlands. Literatuur: P. Schrijver (1999), ‘The Celtic contribution to the development of the North Sea Germanic vowel system, with special reference to Coastal Dutch’, in: NOWELE 35, 3–47, hier par. 9; L. Toorians (2002), ‘Keltisch *kagjo- “kaai, kade”, Cadzand, Seneucaega en Zennewijnen’, in: ABäG 56, 17–22 Fries: kaai kolk zn. ‘diepe kuil of put met water’ Vnnl. colc, culc ‘diepte met water gevuld’ in de binnenste sluyse van de culcke upte Delfshaven ‘de binnenste sluis van de doorvaart naar Delfshaven’ [1514; MNW], kolck ‘maalstroom’ [1599; Kil.]. Mnd. kolk, kulk; ofri. kolk ‘kuil, gat’ (nfri. kolk); oe. colc ‘met water gevulde kuil’ nde. dial. kulk ‘strot’; < pgm. *kulka- ‘met water gevulde kuil’. Daarnaast met ablaut: ohd. kelah ‘krop’ (mhd. kelch ‘onderkin’); on. kjalki ‘kaak, slede’ (nzw. kälke ‘sleetje’; deze betekenis kon is ontstaan, omdat dit voorwerp gemaakt werd met dierenkaken); < pgm. *kelkan-, een uitbreiding van de wortel pgm. *kel-, zie keel. Fries: kolk bron: Etymologisch woordenboek / http://www.etymologie.nl/ Masterplan Dijk & Kolk 79
80 Online Touch Home