30

30 MASTERPLAN MAASDAL NOORD-LIMBURG Tielebeek. Het stroomgebied van de Maas in Nederland is circa 8000 km2 groot. Regenrivier De Maas is een regenrivier met een totaal verval van zo’n 400 m, hetgeen betekent dat waterpeil en debiet sterk kunnen fl uctueren, afhankelijk van het seizoen en de actuele regenval. Om scheepvaart mogelijk te maken wordt het 250 km lange Nederlandse traject van de Maas vrijwel volledig gestuwd, dat wil zeggen kunstmatig op een hoger peil gehouden. Alleen op de Grensmaas – het meest zuidelijke deel van de Maas tussen Maastricht en Roosteren dat gedeeld wordt met België – is geen scheepvaart mogelijk. Daar stroomt en kronkelt de rivier vrij en ongestuwd. Schepen nemen in plaats van de Grensmaas het 36 km lange Julianakanaal. In Limburg onderscheiden we drie deeltrajecten: de Bovenmaas, de al genoemde Grensmaas en de Zandmaas. Voor elk van deze deeltrajecten worden door de provincie Limburg in samenwerking met belanghebbende publieke en private partijen plannen ontwikkeld en/of al uitgevoerd. Dit Masterplan behandelt de Zandmaas. Natuur en landschap Geomorfologisch gezien is de Maas goeddeels verantwoordelijk voor de landschappelijke verschijningsvormen in het gebied. Kenmerkend zijn de Maasterrassen die trapsgewijs uitgesleten zijn in opeenvolgende geologische perioden, waarbij de oudste terrassen het hoogst liggen en het verst van de rivier. Maar ook de unieke Maasduinen die ontstaan zijn doordat rivierzand in droge perioden door de wind tot een grillig patroon van parallel lopende ruggen opgestoven werd. Verder is er in het uiterste noorden nog de stuwwal bij Mook – in de voorlaatste ijstijd door het noordelijke landijs opgeduwd – waar voorlangs de Maas scherp afbuigt in westelijke richting. Deze landschappen hebben hun eigen bijzondere biotopen met vaak zeldzame fl ora en fauna en verlenen dit deel van NoordLimburg zijn uitzonderlijke biodiversiteit en zijn hoge ecologische waarde. Door de rijke natuur, de vele afwisselende landschappen en de soms markante hoogteverschillen heeft het gebied een hoge belevingswaarde en oefent daarmee een grote aantrekkingskracht uit op toeristen en dagrecreanten. Globale historische ontwikkeling De Maas is verantwoordelijk voor een helder landschappelijk ’ritme’, dat sterk de culturele inrichting van het Maasdal bepaalde: wei- en hooiland in de lagere delen, bewoning en akkercomplexen op de ruggen. De bewoning concentreerde zich aan de rand van de dalvlakte (het Late Dryas terras) opzij van het winterstroombed vaak bij de monding van een beek, hetgeen leidde tot een kenmerkend cultuurlandschap met langgerekte eenheden in de lengterichting van de stroomdalvlakte. Een landschap dat eeuwenlang op min of meer natuurlijke wijze correspondeerde met de grillen van de Maas. De Maas is dus vanouds de voornaamste structuurdrager van het gebied en aan en langs die Maas hebben zich dan ook alle belangrijke ontwikkelingen voltrokken: demografi sch, sociaaleconomisch, natuur- en cultuurhistorisch. In het Neolithicum, de Nieuwe Steentijd, vond een grote sociale verandering plaats. Jager-verzamelaars gaven hun zwervend bestaan op om zich blijvend te vestigen en zelf vee te houden en gewassen te verbouwen. Ergens tussen 5000 en 1200 v. Chr. vestigden zich op de hogere delen langs de rivier de eerste boeren, waarschijnlijk van Keltische oorsprong. In het Maasdal zelf was de bodem slibrijk en voedselrijk, maar de oude geulen waren nat, venig en moerassig. Rond het begin van de jaartelling verschenen met de komst van de Romeinen nieuwe veelal Gallo-Romeinse nederzettingen langs de rivier, die soms ook in de Merovingischeen Karolingische periode nog bewoond waren. In de Middeleeuwen ontstond op de hoger gelegen schrale zandgronden de zogenaamde ‘potstalcultuur’, genoemd naar de stallen waarin schapenmest en heideplaggen werden opgepot en gebruikt als mest voor de voedselarme bodem. De voor het Maasdal zo karakteristieke rivierdorpen Well, Aijen, (oud-) Bergen, Aff erden, Heijen, Milsbeek, Middelaar en Mook en het vestingstadje Gennep ontstonden in diezelfde periode en hadden allemaal van oudsher een duidelijke relatie met de rivier. Door de opkomst van het spoortransport en later het gemotoriseerd wegverkeer verfl auwde de oriëntatie op de Maas. Met name de aanleg van de oude rijksweg N271 zorgde ervoor dat de meeste dorpen en stadjes zich van de rivier afkeerden en zich richtten naar deze nieuwe verkeersader en sindsdien belangrijkste economische structuurdrager. Alleen Well, Aijen, (oud)-Bergen en Mook liggen nog ‘echt aan de Maas’, maar ook niet meer dan dat. Gennep is meer op de Niers gericht.

31 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication