14

14 1 2 Wisselwerking met omgeving 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 Verwevenheid 14 VOORBEELD 1.1 TON WORDT BOOS Ton wil net als de andere kinderen in het groepje heel graag met de grote basketbal stuiteren (motorisch). Hij probeert het een aantal keer, maar de bal rolt steeds weg. Een keer stuiten lukt, maar dan is die bal weer weg. De juf kent Ton al wat langer, dus loopt alvast zijn kant op. Ton en iets dat nog niet echt lukt, gaat niet zo goed samen. Ton wordt boos (emotioneel). Hij schopt en duwt de ballen van de andere kinderen weg. Hij wordt boos op zijn eigen bal en dan gaat hij zitten, met z’n armen over elkaar. ‘Ik doe niet meer mee (sociaal). Dit is echt een stom spel.’ De juf gaat ernaast zitten en laat hem even uitrazen. Zodra hij weer iets rustiger is, heeft ze weer een opening om te kijken of ze samen een stapje verder kunnen komen. ‘Je mag best boos zijn, maar daar hoeven de anderen geen last van te hebben. Prima als je er even uitstapt, maar gaat het dan beter lukken? Wat zouden we kunnen proberen zodat het beter gaat lukken?’ (cognitief) Wederzijdse beïnvloeding De sociale, de emotionele, de cognitieve ontwikkeling en de motorische ontwikkeling hangen, zoals beschreven door de traditionele ontwikkelingstheorieën, samen. Op deze leeftijd zijn de verschillende domeinen van de ontwikkeling nauw met elkaar verbonden. De omgeving is van invloed op de verschillende domeinen en evenzo zijn deze domeinen van invloed op de omgang met de omgeving. Biologische factoren blijken in de kleuterjaren ook nog een belangrijke rol te spelen, maar er is geen ontwikkeling mogelijk – zelfs niet in de heel vroege ontwikkeling – zonder de wisselwerking met de omgeving. Ook in de latere jaren blijven biologische factoren een rol van betekenis spelen. Voor de optimale ontwikkeling die wordt begrensd door de biologische mogelijkheden is een bewegingsrijke context nodig die de noodzakelijke prikkels kan bieden. Deze leeftijdsperiode wordt immers gekenmerkt door onder andere de ontwikkeling van fundamentele motorische vaardigheden. Deze vaststelling maakt een brede opvatting van het onderwijs in bewegen met kleuters een noodzaak. Goed bewegingsonderwijs met kleuters omvat dan ook zoveel meer dan alleen aandacht voor het motorische en fysieke aspect van de ontwikkeling. Een normale ontwikkeling treedt alleen op als er adequate interactie is tussen de kleuter en de omgeving. Veel ontwikkelingsaspecten en ontwikkelingstaken zijn op deze leeftijd (nog) samengesteld uit twee of meer van deze hoofddomeinen, zoals spel-, taal- en gewetensontwikkeling. Zo doen wij het hier op school. Zo zijn onze manieren. Zo gaan wij met elkaar en de omgeving om. De ontwikkelingsdomeinen beïnvloeden elkaar onderling. ‘Problemen’ binnen een van de domeinen zullen dan ook vaak gevolgen hebben voor de andere domeinen. Problemen en eventuele achterstanden in de ‘motorische’ ontwikkeling kunnen leiden tot een vicieuze cirkel van inactiviteit. Dit kan door de verwevenheid van de verschillende domeinen negatieve gevolgen hebben voor het sociale en psychologische functioneren van het kind. Ook kan een achterstand leiden tot een negatieve zelfwaardering en minder competentiegevoelens. Het blijkt dat een achterstand in bewegen ontstaat door onvoldoende explo

15 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication